Nicolaas Rockox, burgemeester van Antwerpen.
Men kent den naam en men vereert hem, doch de meeste bijzonderheden over het leven van dien burgemeester in de XVIIe eeuw, liggen in het duister. De Akademie van Oudheidskunde heeft een voortreffelijk denkbeeld gehad, toen zij de levensbeschrijving van Nicolaas Rockox in prijsvraag stelde, en zij mag zich gelukkig rekenen dat een jong letterkundige, de heer Hendrik van Kuyck, een zoo verdienstelijk antwoord op de prijsvraag inzond.
Het gouden eermetaal heeft dan ook het werk van den heer Van Kuyck bekroond.
Waar ligt de oorsprong van de familie Rockox? De schrijver leidt ons tot in de XVe eeuw terug en bericht ons, dat ten jare 1453 te Antwerpen, op de Oude Koornmarkt, in den Rooden Scilt, Nicolaas Rockox woonde. Hij was de waard in die aanzienlijke afspanning; doch daarom juist niet enkel en alleen herbergier, of zoo als men nu zegt ‘hotelhouder.’
‘Een waard, zegt van Kuyck, was te dien tijde niet alleen de hospes eener herberg, maar ook de factor als het ware der vreemde kooplieden, die bij hem afstapten en vernachtten. Terwijl zij hunne reis naar elders voortzetteden, ontving hij de hun toegezonden goederen, betaalde hunne schulden, vereffende hunne rekeningen en gaf in hunnen naam kwijtbrieven.’
Nicolaas Rockox was dus wat meer, zoo als wij zegden, dan een gewoon herbergier. Ook besloeg den Rooden Scilt de plaats waar nu de huizen 14, 16, 18 en 20 gelegen zijn.
In 1474 kwam zijn oudste zoon Jan, in 't bezit van den Rooden Scilt en het is dezes broeder Adriaan, die de grootvader was van den toekomstigen burgemeester. Adriaan moet in de rechten gestudeerd hebben, want hij voerde een wapenschild namelijk ‘op een veld van goud eene faas van keel, vergezeld van drie waterbladeren van sinopel; het schild voorzien van eenen zilveren helm, getralied en omboord met goud en bedekt met eene wrong van keel. Helmteeken: eene vlucht van twee ouderwetsche vleugels, geblazoeneerd als het schild.’
Den 1 februari 1501 trad Adriaan in het huwelijk met Catharina van Overhoff, anders gezegd Liedekereke, eene adellijke jonkvrouwe, en de derde zoon uit dit huwelijk, insgelijks een Adriaan en in 1559 gehuwd met Isabella van Olmen, was de vader van den Antwerpschen buitenburgemeester, die den 14 december 1560 geboren werd.
In 1584 erlangde de jongeling te Douai zijne Academische graden, met den titel van licentiaat in de rechten, en in 1589 trouwde hij Adriana Perez, eene jonkvrouw uit een edelen stam van Saragossa, in Aragon. In 1588 was Rockox tot schepene der stad Antwerpen verkozen en bewees in dit en andere ambten, de schitterendste diensten.
In 1599 viel hem, van wege de souvereinen van den lande, eene groote en hooge onderscheiding te beurt. De schrijver vertelt deze als volgt:
‘Hunne Hoogheden Albert en Isabella, welke bij het afsterven van prins Ernst, de teugels des bewinds in handen hadden gekregen, reisden destijds door het land, om in de groote steden als souvereine vorsten ingehuldigd te worden. Te Antwerpen even als elders, verhieven zij te dier gelegenheid, eenige der wethouderen tot den ridderstand en onder die begunstigden bevond zich de gelukkige echtgenoot van Adriana Perez.
Den 5 december 1599 kwamen de Aartshertogen langs de Schelde, van Mechelen naar Antwerpen, ontscheepten aan het kasteel en wachtten daar tot den 8 december om hunne Blijde-Inkomst te doen.
De stad had alsdan eene pracht ten toon gespreid, die haren vroegeren luister waardig was. De ambachten, de burgerij, de natiën der kooplieden, het Magistraat, ieder in een woord had meêgewerkt tot Antwerpen's versiering. Onkosten noch moeiten waren er gespaard om 's lands onafhankelijk bestaan onder vrije vorsten te vieren. Overal trof men eerebogen aan, standbeelden, zegewagens en andere pronkstukken.
Het Magistraat trad hunne Hoogheden te gemoet en verwelkomde hen aan de stadswallen. Vandaar ging men naar eene kapel in de nabijheid der Berchemsche poort opgetimmerd. De Aartshertogen werden hier door de geestelijkheid begroet, vereerden het kruis dat bisschop Willem de Berghis hun voorhield en legden naar gewoonte den eed af als markgraven des Heiligen Rijks. Vervolgens werden zij door den priesterstoet, door de natiën der kooplieden, de wethouderen, de dekens der ambachten en de wijkmeesters, allen in de kostbaarste en rijkste kleederen uitgedost naar het Prinsenhof geleid, in Sint Michiels-abdij, dat is te zeggen naar het bijzonder beluik dat aldaar was opgericht om de hooge personen en vorsten, die te Antwerpen kwamen, te herbergen. Langs op hunnen voorbijgang daverde de grond onder het gebulder des geschuts en weergalmde het trompetgeschal en het gejuich des volks.
Twee dagen later, den 10 december, had de inhuldiging der vorstelijke reizigers op de Groote-Markt plaats. De stoet, die hen den 8 december naar het Prinsenhof vergezelde, begeleidde hen weer, eerst naar de Hoofdkerk, waar door den bisschop eene mis gezongen werd; dan naar de Groote-Markt, waar zij eene hooge en breede estrade beklommen, op nieuw hunnen eed aflegden, den eed der Magistraten ontvingen en volgens bestaande gebruiken, ingehuldigd werden.
Het getuigschrift van hunnen eed werd door hen en de voornaamsten van het gevolg onderteekend en Albert en Isabella deden vervolgens Robrecht Tucker, Nikolaas Rockox, Jan van Berchem en Jacob Dassa naderen, en deze heeren werden tot ridder geslagen.
Nikolaas Rockox trad statig vooruit, beklom de stellaadje en knielde eerbiedig voor den Aartshertog. De graaf van Solre daar bij staande, reikte aan Albert het zwaard over, waarmede deze onze schepene drie lichte slagen op den rechter schouder gaf, en terwijl Nikolaas het kruis of gevest van het zwaard kuste sprak de hertog deze woorden: “Ik maak u ridder in den naam Gods en van St. Joris, om trouwelijk voor te staan het Geloof, de Kerk, de Justicie mitsgaders de weduwen en weezen.”
Rockox was nu ridder, ging eene andere plaats aan het hoofd van het Magistraat innemen, werd luidruchtig toegejuicht en bevond zich insgelijks bij de andere plechtigheden, die vervolgens plaats grepen.
Aan hunne Hoogheden werden door de Stad zeven kostbare tapijten geschonken, met goud en kleuren doorwerkt en wellicht komende uit onze alsdan vermaarde tapijtfabrieken; zij stelden de zeven zegepralen van den Aartshertog voor.’
In het vervolg van het werk beschrijft de jonge laureaat het huiselijk leven van den grooten burger, zijne omgeving, zijn weldoen, zijne edele kristen gevoelens, zijne liefde voor kunst en wetenschap; want Rockox was niet alleen een bekwaam rechtsgeleerde, maar nog een goed penningkundige, een vriend van taalgeleerden en dichters.
In zijne omgeving en briefwisseling treffen wij niet alleen Rubens aan, maar ook Justus Lipsius, Abraham Ortelius, de stadsgreffier Gevaerts, Mireus, Picqueri, Jacob de Bie, Vranckx, Jan Breughel, Scribani en ook den beroemden Antoon Van Dyck.
Het boek zal ons aldus in het leven der XVIIe eeuw inwijden, en ons met personen doen kennis maken, die tot nu toe niet voldoende waren gekend. Wij zien het werk met belangstelling te gemoet.