De processie.
Sax, een aangenomen naam, is een Brugsch schrijver, die zijn eersten zang laat hooren in een verhaal Het Boomtje, eene oprecht Brugsche zedeschets. De groote waarde ligt echter niet in de geschiedenis; maar wel in de gemoedelijke en liefdevolle schets, die Sax van de vlaamsche zeden ophangt. Nog geen duizenden zullen het boekske lezen: 't zal tusschen die van veel andere beginnelingen min of meer verdoken blijven; maar toch is er veel goeds in, even als in het bock Betje van Dr. Peeters, van Gheel. Ziehier hoe Sax eene processie in Brugge schildert:
Vlaanderen is het land der zoete, heerlijke, aloude plechtigheden.
De steden zijn er dichterlijk: zij spreken door al hunne grijze steenen aan het gedacht en het hert; de dorpen glimlachen er liefelijk en ademen geurige frischheid uit, die den vreemdeling aanlokt en boeit.
Doch niet alleen de gekanteelde geveltjes, de kunstrijke nissen, beeldwerken en vensterbogen, niet enkel den lichtgroenen vlasgaard of het golvende korenveld maken de verrukkelijkheid van Vlaanderen uit.
Het volk zelve, zijne gedachten, zijn geloof, zijne overleveringen, zijne langbewaarde zeden, dat ontroert meest het hert van alwie met eene gevoelende, dichterlijke ziele begaafd is.
Arm volk, arme landaard, door karakterlooze bespotters zoo dikwerf beleedigd en veracht; edele gedachten, onbegrepen door de nieuwerwetsche hervormers, die er te klein voor zijn!
Doch, laat ze lachen, laat ze grijnzen, wij, wij zijn Vlamingen, wij dragen diep in 't gemoed den heiligsten eerbied, de vurigste bewondering voor dien ouden ‘rimram’ ons door 't voorgeslacht overgezet, we zullen er trouw aan blijven en hem aan lieve, vlaamsche kinderen overlaten.
Ja, gansch verkeerd wordt door velen ons land beoordeeld.
De vlaamsche kermissen, bij voorbeeld, zijn bekend de wereld door, niet in hunne volle liefelijke waarheid, eilaas! maar veeleer onder hun minst eigenaardig oogpunt.
Vele schilders der tijden van kunsthernieuwing, zoo men die noemt, verstonden den edelen kant der vlaamsche zeden niet. Zij zijn het, die door hunne alomverspreide, kunstvolle werken de gebreken en niet de hoedanigheden des vlaamschen volks wereldberoemd hebben gemaakt.
Wie kan in de afzichtelijke dronkaards van Brouwer, Teniers en Ostade het kalm, vastberaden karakter onzer vlaamsche boeren vinden?
Gelijken onze feesten waar vader, moeder en kinderen meestal vreedzaam een glaasje bier gaan drinken, of geleken zij ooit ten volle aan de walgelijke tooneelen door die schilders als ‘vlaamsche kermissen’ met voorliefde geschetst?
Neen, alle Vlaming weet dat nooit het algemeene eergevoel hier zoo laag daalde en dat men veeltijds de uitzondering voor den regel genomen heeft.
Doch klagen wij niet te veel: hebben sommige kunstenaars slechts losbandigheid en ruwe lompheid uit onze zeden afgeschetst, edeler penseelen wisten de bevalligheid van het vlaamsche meisje, de weerdigheid onzer huismoeders en de kracht des vlaamschen mannen-karakters wonderwel te malen.
De pen, die evenals het penseel in onze streek tooneelen van treffend realismus zoekt, zal veeleer bevallige tafereeltjes ontmoeten dan walgelijke schouwspelen: Vlaanderen is het land niet dat eene letterkunde kan voeden gelijk die welke uit het zuiderland gevloeid, thans de lekkernij van zoovele lezers uitmaakt.
Laat ons dus putten in dien rijken schat van ware landschap- en karakterschilderingen.
Het beschouwen van het schoone dat wij van