De Belgische Illustratie. Jaargang 15
(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijHistorische anecdoten.Wel gezegd.Napoleon I kon, in zijne vragen, meer dan eens een koelen en gebiedenden toon aanslaan, die niet zelden kwetsend was. Op dien toon vroeg hij eens aan den dichter Bilderdijk, die bij hem ter audiëncie kwam, als voorzitter van het instituut: êtes-vous connu dans la république des lettres? Bilderdijk zag den keizer met een vast oog aan en antwoordde: au moins j'ai fait ce que j'ai dû faire pour l'être. Zijt gij bekend in de letterwereld? - Ik deed ten minste wat ik doen moest om dit te zijn. | |
Peckius.Peckius, in den aanvang raadsheer te Mechelen, later lid van den hoogen Raad en eindelijk kanselier van Brabant, werd door Albert en Isabella in gezantschap naar het hof van Frankrijk gezonden. Peckius bevond zich in de wachtkamer en trok de aandacht om zijn dorpsch voorkomen, ‘Hoeveel betaalt men in Brabant voor eenen ezel?’ vroeg hem met een half spottenden lach een hoveling. ‘Wel,’ zei Peckius, den man van het hoofd tot de voeten opnemende, ‘wel, als hij uw haar en uwe grootte heeft, zal hij nog geen twee kronen gelden.’ Tot den koning Hendrik IV toegelaten, zag deze de vierkante gestalte van den gezant, en zegde op boertigen toon: ‘Heeft de aartshertog niemand anders kunnen zenden?’ ‘De aartshertogen,’ zegde Peckius onmidde! lijk, ‘mijne meesters, zenden wijzen tot wijzen, dwazen tot dwazen, en mij tot u, Majesteit!’ | |
Wazowas in de XIe eeuw bisschop van Luik en stond in betrekking met een bekwamen joodschen geneesheer, die gedurig met den bisschop over het nieuwe testament wilde twisten. Hij verwedde een vinger van zijne rechterhand tegen een okshoofd wijn, dat men hem nooit met eenen tekst zou vastzetten. De jood werd echter weldra tegen den muur genageld en stelde den vinger ter beschikking van den bisschop. Deze den vinger vattende, zegde glimlachend: ‘Ik vertrouw het gewonnen voorwerp aan uwe eerlijkheid toe, tot dat het mij believen zal het van u te eischen.’ | |
Pasquillekedat in het leger van de aartshertogen Albert en Isabella gestrooid werd, toen deze in de XVIIe eeuw Oostende belegerden:
Ick ostende ostendoGa naar voetnoot(1) dat ick niet ben papouGa naar voetnoot(2) Ghy ostende ostendis dat ghy zijt goed Nassou; Dit ostende ostendit sijn standvastigheyt goet: Wy ostendenaers ostendimus te hebben goeden moet: Ghy ostendenaers ostenditis, dat u soldaten zijn afgericht: Sy ostendenaers ostendunt, Ostende te verlaten nicht: O, ostende ostende getrouwigheydt totten endt. Soo sal ostende ostendent volstandich zijn bekent. | |
Scherp.Den 6 augustus 1667 werd het Eeuwig Edict geteekend, waarbij het stadhouderschap in Holland werd afgeschaft. Terwijl dit stuk bezworen werd, sneed de pensionnaris van Dortrecht Nicolaas Vivien, het perkament van een boek tot reepkens. De beroemde raadpensionnaris Jan de Witt dit ziende, vroeg: ‘Wat doet gij daar?’ - ‘Ik beproef wat perkament tegen staal vermag,’ was het geestig antwoord. Het Eeuwig Edikt duurde ook slechts vijf jaar - eene korte eeuwigheid. | |
De tijd.De tijd. - Keizer Karel zegde in vele gevallen de volgende woorden: Y o cl liempo paro dos otros, ik en de tijd staan twee anderen. | |
Fransch.Toen Viglius in de XVIe eeuw president van den geheimen Raad was, kwam er een fransch gezant, die hem eene vraag in zijne taal deed. Viglius antwoordde in het boerenfriesch. Dat nam de ambassadeur kwalijk. ‘Wel hoe,’ zegde Viglius, ‘zijn wij dan meer gehouden uwe taal te spreken dan gij de onze? Wanneer wij in Frankrijk komen, spreken wij fransch; het is dus ook billijk, als gij in de Nederlanden komt, dat gij ook onze taal gebruikt.’ Zooveel fierheid hebben onze tegenwoordige staatsliê niet meer. | |
Duitschers en Spanjaards.Men drong bij keizer Karel aan strenge maatregels te nemen tegen het overmatig drinken der Duitschers. ‘Dat zou evenveel beduiden,’ zegde hij, ‘alsof ik de Spanjaards verbood te stelen.’ De keizer hield het er voor, dat ieder volk een onverbeterlijk hoofdgebrek had. | |
Sir John Elley.Deze engelsche generaal te Parijs zijnde, dineerde in het Café Foi. Waterloo was nog niet vergeten en het hinderde meer dan een Franschman, de engelsche Waterloomedaille op Elley's borst te zien. Eens zegde een heer met barsch gezicht en opgezette knevels: ‘De medaille, mijnheer, heeft veel van een 5frankstuk.’ - ‘Dat kan wel, vriendschap,’ antwoordde Elley koel, ‘maar dat 5frankstuk heeft u toch een Napoleon gekost.’ | |
Waterloo.Ziehier eene bijzonderheid over den veldslag van Waterloo, die wij in een voor twintig of dertig jaren verschenen werk lezen: ‘Parijs was in gespannen verwachting. Op den 18den Junij, des avonds, had het kanon der Invaliden den volke de victorie van Ligny (op den 16den) verkondigd en hield men zich gereed op nieuwe overwinningen. Ziehier hoe het geheim der volslagen nederlaag te Waterloo voor de eerste maal uitlekte. In den avond van den 20sten hadden verscheidene aanzienlijken zich bij den minister van binnenlandsche zaken, Carnot, vereenigd. Zij vroegen hem naar het nieuws van den dag, maar kregen geen antwoord. Om zich aan hunne hinderlijke vragen te onttrekken, trad Carnot naar eene speeltafel, nam er met drie zijner vrienden plaats en verdeelde de kaarten. M. de Gerando, die deze anecdote vermeldt, zat tegenover hem en speelde het eerst. Bij toeval viel zijn oog op Carnot, en zag hij dat strenge gelaat met tranen bedekt. Men wierp de kaarten neer, men stond op, en Carnot, die zich niet langer weerhouden kon, riep met eene gebroken stem: “De slag is verloren.” Nog dien zelfden avond verspreidde zich de noodlottige mare door Parijs.’ |
|