Eene doolklok
In een schrift van den te vroeg gestorven geleerden priester Kuyl vinden wij, dat te Gheel reeds in het midden der XIIe eeuw de doolklok geluid werd. Welk was de oorsprong van dat gelui? De heide onzer Kempen was eeuwen lang eene wezenlijke wildernis. Dorpen waren er weinig, bosschen en moerassen veel. Wegen waren er veelal zoo min te vinden als in een bosch van Centraal-Afrika.
Ziehier den oorsprong van het luiden der doolklok: omtrent 1150 verdoolde een kruisridder in de uitgestrekte heidevlakte tusschen het godshuis van Postel en het dorp Gheel. Meer dan eens was hij 's nachts in levensgevaar geweest, 's Morgens vroeg klonk er een klokkentoon in de verte: 't was die der Dymphnakerk.
Door dien klank geleid bereikte hij eindelijk behouden het dorp; hij ging ter kerke, dankte er God voor het behoud zijns levens en stichtte er eene bezetting van twee mudden koren 's jaars, waarvoor tusschen licht en donker de klok moest geluid worden voor verdoolde reizigers.
Dit alles, zegt Kuyl, weet men bij overlevering, doch het luiden der doolklok telken avond, geeft aan die legende een schijn van waarheid. Later vindt men geene vermelding meer van dat gebruik, om reden dat de wegen veelvuldiger werden en de reizigers dus ook veiliger reisden.