De viool.
De viool, het meest volmaakte instrument dat wij kennen, is zeer oud. Reeds in de XIe eeuw, tijdens koning Chilperic bestond er eene soort van viool. In de middeneeuwen noemde men in Frankrijk de viool, rabel of rebel, welk woord afkomstig is uit het arabisch, 't geen zooveel als lier beteekent. Wat het woord viool betreft, dit komt voort van het spaansch violon.
De meeste afbeeldingen der viool, in de middeneeuwen, vertoonen drie snaren; die met vier snaren werden het eerst vervaardigd door Testorie, doch de toon beantwoordde niet aan de verwachting. Die onvolmaaktheid werd verbeterd door zijnen opvolger, Andreas Amati, te Cremona.
Overal, in Europa, werd aan de italiaansche viool de voorkeur gegeven. Ook leverden de Amati's de beste instrumenten die er bestaan, en wel van 1594 tot ongeveer 1625.
Later, in de XVIIe eeuw, was Joseph Guarnerio, te Cremona, even als tot in de XVIIIe eeuw zijne zonen, als de beste vioolmaker bekend. Antonio Stradivari was hun leerling, en bracht de kunst van het vioolmaken op den hoogsten trap.
Bij deze laatsten mag men Vimercate, te Venetië vermelden, alsmede Jacob Stainer uit Absam, een Tyroler, die de kunst in Duitschland overplantte en meer dan een voortreffelijk product leverde.
Bij deze namen kan men de klassieke kunst van vioolmaken besluiten. Goede violen werden gemaakt, maar geene beroemde violen meer. Wat men ook beweere, het geheim dat Amati en Stradavari bezaten, schijnt verloren te zijn gegaan. Hunne violen worden dikwijls, in tegenstelling met hedendaagsche instrumenten, met de jaren beter.