De stier van den schout.
In Zeeland, zoo vertelt Erasmus, had de stier van den schout de koei van eenen boer gedood. De boer ging voor den schout en vroeg verlof om te mogen spreken, want sprak hij zonder oorlof, dan werd hij van rechtswege in de boete geslagen. ‘Mljn stier,’ zegde de boer, ‘is over de gracht gesprongen en heeft uwe koei gedood; wat moet er gedaan worden?’ - ‘Gij moet mijne koei betalen,’ antwoordde de schout, ‘dat is recht.’ - ‘Mag ik, heer schout, nog een woord zeggen?’ vroeg de boer. - ‘Ja,’ zegde de hoofdman. - ‘Heer schout, ik heb mij missproken; het is uw stier, die mijne koei gedood heeft.’ - ‘O,’ antwoordde de schout, ditmaal uit zijn lood geslagen, ‘o dan is het heel wat anders!’ - ‘Wel neen,’ hervatte de slimme boer, ‘de zaak blijft immers letterlijk hetzelfde en gij hebt een zeer rechtvaardig vonnis geveld’ - ten minste zoo dacht er de boer over; hij vergat misschien dat zelfs de stier van den schout geen ongelijk hebben kan.