Jaak van Mieghem.
De heer Alph. de Decker vertelt in zijne bekroonde Geschiedenis der Malkontenten, dat den 3 november 1578, de Algemeene Staten aan de woelzieke Gentenaars voorstelden eene overeenkomst te sluiten, waarbij bepaald werd, dat men voortaan den katholieken eeredienst ongedeerd zou laten uitoefenen en de eigendommen niet meer plunderen zou, enz.
Men zond afgevaardigden om over die acte van acceptatie te beraadslagen.
‘Terwijl’ zoo vertelt de Decker, ‘de afgevaardigden zich te Gent bevonden, werd aldaar eene ijselijke gebeurtenis ontdekt. Buiten de Muidepoort waren de lijken gevonden van Jaak Roelandt, baljuw van Axel en van Marten Mutsaert, griffier derzelfde stad. Reeds verscheidene dagen waren de naakte lijken onder de aarde gestopt. Misschien ware de misdaad voor altijd geheim gebleven, zonder het jammeren en huilen van een hond, die zijn meester opgevolgd was en op dezes graf bleef liggen. Dit had de aandacht van een molenaar gaande gemaakt en tot de ontdekking geleid. Een onderzoek werd aanstonds ingesteld. Bijna vier jaren later eerst werden de daders ontdekt. De kapitein Jaak van Mieghem, met tien of twaalf zijner manschappen, had de ongelukkigen te Axel opgelicht, die zich goed van geld en lijnwaad voorzien hadden, daar men hun wijsmaakte dat zij mogelijk lang in de gevangenis zouden blijven. In den avond waren zij te Meulestede en de beulen gebruikten met hunne slachtoffers een vriendelijk avondmaal. Daar werd de verraderlijke slag toegebracht. De baljuw was door 26 en de griffier door 23 dolksteken getroffen.
Jaak van Mieghem in hechtenis genomen en voor de vierschaar gedaagd, loochende zijne misdaad niet, doch wierp de verantwoordelijkheid op Hembijze, die het hem bevolen had. De rechtbank erkende hem niettemin plichtig en veroordeelde hem, op 29 juli 1581,tot eene boete en tot verbanning gedurende vijftig jaar en één dag; daarenboven werd hij verplicht, volgens de oude wetgeving, voor de rechters der vierschare te verschijnen, om vergiffenis te vragen, blootshoofd en barrevoets, hebbende geen ander tooisel dan een hemd, en houdende eene brandende toorts in de hand. Zijn ballingschap duurde evenwel niet lang. Kort daarna ingetrokken, geraakte van Mieghem zelfs tot hooge ambten. Dit gebeurde door tusschenkomst van Hembijze, wien men de plichtigheid van dien sluipmoord toeschreef; ook hij loochende het alsdan niet, voorgevende dat Roelandt en Mutsaert met de Malkontenten overeengekomen waren. nopens het leveren der steden van Gent en Axel.’
Dit feit alleen kenmerkt wat schurken in den tijd der Malkontenten meester waren, en hoe de gruweldaden als burgerdeugden beschouwd werden.