De diamant.
Wij hebben reeds vroeger het een en ander over den diamant verteld. In Antwerpen vooral, waar de diamant in onzen tijd veel verwerkt wordt, werden deze bijzonderheden met belangstelling gevolgd.
Nog eenige opmerkingen over deze en andere edelgesteenten, zullen dus welkom zijn.
Vooreerst hebben wij den diamant, voorzeker de steen met de prachtigste eigenschappen, en die van vóór eeuwen en eeuwen, en bij schier alle volkeren, als een kostbaar kleinood bekend is.
De naam is dan ook natuurlijk verschillend, en als de Arabiërs en Perzen hem Elmas of Almas, de ontembare, noemen, gaven de oud-Indiërs hem den naam van Azira, den onvernietigbare, of ook Lohadshit, den metaaloverwinnaar; de Syriërs noemen hem Adomos en de Kurden Adamand.
Als men den diamant vindt en hij dus in ruwen toestand verkeert, is hij niet doorschijnend en heeft eene gele kleur, ‘doch,’ zegt het Boek der Uitvindingen, ‘de ruwe diamant is onmiddellijk te herkennen aan den vorm, zijnde deze een regelmatig acht- of achtenveertig vlak, dikwijls met afgeronde hoeken, waardoor sommige diamanten bijna den kogelvorm hebben.’
Wij zeggen dat die steen doorgaans eene gele kleur heeft, doch indien hij volkomen zulver is, heeft hij hoegenaamd geene kleur. De steen bestaat uit koolstof, en is hij hard om veel te trotseeren, dan toch is hij brandbaar en vergaat in dat geval in gas, dat, volgens genomen proeven, uit hetzelfde koolzuur bestaat als 't geen onze kachels geven, ‘wanneer wij er hout of steenkolen in verbrand hebben.’
Toen men wist waaruit de diamant was saêmgesteld, moest men ook natuurlijk pogingen aanwenden om diamanten te maken, en de parijzer nijverheid heeft hierin meer dan eene proef zien mislukken. Nog onlangs werden nieuwe pogingen aangewend, doch de geleverde producten werden bevonden in niets met den natuurlijken diamant te kunnen wedieveren.
De boraxkristallen, die men als zoodanig heeft willen doen doorgaan, schitteren wel is waar als echte diamant, maar met ‘dit onderscheid alleen, dat de kristalvorm niet aan dien der edelgesteenten gelijk is. Diamant-kristallisatie toch heeft den vorm van 48 vlak met gebogen vlakken, terwijl die van zoo te noemen boraxdiamant, uit vierkante zuilen of vlakken bestaat.’
Vóór 1728, toen dit gesteente ook in Brazilië gevonden werd, werden de diamanten uit Indië aangevoerd. Of de Hebreeuwen den diamant kenden, is onzeker; de zesde steen in den borstlap des hoogpriesters, wordt ook in de Statenvertaling van den Bijbel ‘diamant’ genoemd.
Het woord Jaholon, Johalon of Jachalom beteekent ‘doorboorder.’ Dit kan dus op zijne hardheid doelen; doch volgens de hebreeuwsche voorschriften werd op elken steen, in gemelden borstlap, den naam van een der stammen Israëls gegraveerd. Welke middelen, vraagt de geleerde wereld, had men toen, om op het hardst gekend lichaam te graveeren?
Laat ons een oogenblik stilstaan, bij het opsporen van den diamant in Brazilië, waar vroeger het gouvernement het monopolie van dezen kostbaren oogst behield, en natuurlijk den toegang tot de diamantmijnen aan iedereen belette, die niet geroepen was dáár te verschijnen.
Een intendant, door het gouvernement aangesteld, regeerde met eene willekeurige macht, want het was hem zelfs toegelaten, in gegeven omstandigheden, papieren geld uit te geven en vrij over de oorlogsmacht te beschikken. Die intendant was dus eene soort van koning.
Onder hem stond de hoofdbestuurder en onder dezen de onderbestuurders, die ieder over een paar honderd negers beschikten. Het waren deze negers, welke van 's morgens vroeg tot 's avonds laat, enkel met twee uren rust, de kostbare steenen zochten.
De steenen, die men nu inzamelt, worden gewasschen in daartoe bereid en loopend water, en onder toezicht van eenen bediende. De gevonden diamant wordt door den neger aan zijnen overste besteld en deze levert 's avonds de gevonden steenen aan den bestuurder. Vindt een neger niets dan kleine steentjes, dan krijgt hij - ransel; voor een steen van 8 à 10 karaat, ontvangt hij nieuwe kleeren, voor een steen van 17½ karaat, de vrijheid, nieuwe kleeren daarenboven en men kroont hem met bloemen.
De gevonden steenen worden naar Tejuco gezonden en eindelijk, na verloop van het jaar, onder sterke wacht, naar Rio-Janeiro overgebracht. Gemiddeld beloopt de jaarlijksche opbrengst 12.000 karaten.
Het zuidelijk gedeelte van Afrika, de Transvaal en Orange-vrijstaat, levert insgelijks diamanten op. Het is opmerkelijk dat Engeland zich weinig om die landen bekommerde, toen de aandacht van het gouvernement door het vinden van eenige groote diamanten werd opgewekt, en de pogingen om die landen te annexeeren en te behouden, namen deels in die vondsten haren oorsprong.
De velden zijn in deze streek slechts een dertigtal mijlen groot. Sommige heuvels, die men er vindt, bevatten een goeden voorraad diamant. Om een gedeelte grond te doorzoeken, vereenigen zich eenige mannen, nemen een patent dat zoowat 12 fr. kost, huren negers die zij 36 fr. per maand geven, koopen voorraad, eten, gereedschappen, tenten, karren en muilezels, en vangen het werk aan.
Men schept de steenen op eene kar, brengt ze naar een loopend water, wascht ze, scheidt er de groote steenen af, spreidt de kleine steentjes op eene tafel, voor welke de sorteerder gezeten is. Met een enkelen oogslag heeft hij gezien of er iets van zijne gading is; vindt hij niets, dan strijkt hij de steenen van de tafel weg.
D.