men u meubels aan die uit de dagen van Boabdil dagteekenen.
De Darro bespoelt Grenada en de omliggende dichterlijke heuvels; het was op een dezer heuvels dat Boabdil weende en snikte over den val van zijn rijk en zijne stad, die in 1491 door Ferdinand en Isabella belegerd, eindelijk onderworpen werd en waardoor de Mooren uit Spanje werden verjaagd.
Prachtig is de omtrek der stad: ‘de talrijke bergen,’ zegt een schrijver, ‘die den gezichteinder vormen aan dit landschap, zoo als er op de wereld maar een bestaat, dragen ieder een naam, die vermaard is in de geschiedenis van Grenada. Eerst heeft men den Sierra de Elvira, de dichtst gelegene, de oudste wieg der Phenicische stad; aan onze linkerhand de majestueuse Mulahacen en de besneeuwde toppen van den Alpajurras, van langzamerhand en onmerkbaar zich oplossende in de rooskleurige wolken, die aan den horizon drijven. Nog verder de bergen van Albama en van den Sierra Rejeda, met hunne fantastieke afsnijdingen en daarachter weer den ronden top van den berg Tarapanda.’
De gebouwen van Grenada optellen, die nog van moorschen oorsprong getuigen, zou schier onmogelijk zijn. Velen dragen nog moorsche opschriften, welke laatsten echter door andere, meer in den geest der spaansche natie, vervangen werden. Het eerste gebouw wat in alle geval dient te worden genoemd, is het weergalooze Alhambra, dat door geen volk nog geevenaard is kunnen worden.
Een der prachtigste gedeelten van het Alhambra is het palio de los leones of het Leeuwenhof, al is het dan op verre na niet meer ongeschonden.
Het Leeuwenhof doet onwillens aan de pracht, de weelde en den wellust van den grenadaschen moorenkoning denken. Men droomt hem daar, onder die weelderige zuilen en gewelfsels, omringd door zijne vrouwen, in het lommer der oranje- of palmboomen, en op prachtige zijden kussens gezeten, zegt een tourist, luisterend naar de verzen der dichters of naar de tonen der laud, dulcayna, moorsche zambras en leylas, ‘wier klank zich vermengde met het gemurmel der waterstralen, die uit de fontein in de marmeren kanalen klaterden.’
In het Leeuwenhof zijn op den bodem van het hekken en op de groote zerken eenige roodachtige plekken zichtbaar, en de gids zegt u onvermijdelijk, dat dit het bloed der Abencerragiërs is, die door de Zegris laffelijk vermoord werden - eene legende, die natuurlijk op geen waarheid berust.
Een der schoonste zalen van het Alhambra is de zaal der Abencerragiërs; duizenden pedentieven, van eindelooze varieteit, schijnen van het gewelf te zullen valleu. 't Is, zegt een schrijver, als de cellen van eenen biekorf. In alle geval geven hier de moorsche architekten bewijs van eene kunst, die haars gelijken inderdaad niet heeft. De zaal de las dos hermanos, de twee zusters, nogmaals met een waterbekken, maakte deel der koninklijke vertrekken.
Niets van dit alles kan vergeleken worden bij de zaal de los embajadores, der afgezanten, die inderdaad zoowel in het gewelf als in de muren, eene begrijpelijke beschrijving trotseert. De kleuren en het verguldsel hebben daar door den tijd eene harmonie bekomen, die betooverend voor het oog is. Wonderlijk schoon zijn de gegoten arabesken en stuc, en die in fijnheid aan den brusseischen kant zouden doen droomen. Het was hier, dat de trotsche moorsche koningen de gezanten ontvingen; maar ook daar dat meer dan eens het bloed op den vloer en den muur spatte.
Hier zegde Aboul-Hassan tot den gezant van den koning van Castielje: ‘Ga aan uwen meester zeggen, dat men in mijne Munt niet anders voor hem slaat dan ijzeren lanspunten.’ Hier stak Mohammed-Ibis-Ismaël, die door zijnen souverein van lafheid in het gevecht met de Kristenen beschuldigd was, den sultan en zijnen grootvizier den dolk in het hart.
Uit het venster starende heeft men in die zaal het schoonste landschap op de heuvels en op de Darro voor oogen, dat een dichter droomen kan. Overigens dergelijke gezichten levert schier ieder venster op, vooral als men eenigen tijd vóór het ondergaan der zon het Alhambra bezoekt.
De zalen volgen elkander in overgroot getal op, en allen wedieveren met elkander in pracht. Onder deze ontmoet men de Mirador, de zaal de las Ninfas, de moorsche badzalen. Naast deze ligt een prachtig salon waar de baders hunne kleeren achterlieten en in welke zij, na het bad genomen te hehben, terugkeerden.
De weelde was ongehoord bij de moorsche vorsten: immers, in het kleine salon waar de baders, na het bad uitrustten, was een door marmeren kolommen ondersteund hoogzaal geplaatst voor de muziekanten. Men maakte dus muziek, terwijl de vorsten zich op de zijden kussens uitstrekten. Van boven waren eenige openingen in het gewelf, met gekleurd glas bezet, zoodat beneden de voorwerpen door eene fantastieke kleurenspeling overdekt werden.
In de zaal del Tribunal vindt men moorsche schilderingen, op aan elkander genaaide leeren strooken, die op planken van hartsachtig hout zijn vastgemaakt. De verf, hier gebruikt, is lijmverf en de grond is goud. Men is het niet eens van welk tijdstip deze schilderingen eigenlijk dagteekenen; men denkt dat zij in de eerste vijftig jaren van 1400, en door een Kristen, die renegaat geworden was, werden gemaakt.
Hoe zeer ook vervallen, is het Alhambra nog altijd een wezenlijk tooverpaleis, waarin men geruimen tijd zou moeten vertoeven en waarvan de beschrijving nooit aan den indruk beantwoordt. Heerlijk zijn de steden van Spanje en hare monumenten; maar het Alhambra overtreft alles. Victor Hugo zingt:
L'Alhambra! l'Alhambra! palais que les Génies
Ont doré comme un rêve et rempli d'harmonies:
Forteresse aux créneaux festonnés et croulans,
Où I'on entend la nuit de magiques syllabes,
Quand la lune, à travers les mille arceaux arabes
sème les murs de trefles blancs!
(Alhambra, Alhambra, paleis dat de geniën verguldden als een droom en vervullen met harmoniën; forteres met gefestoeneerde en inzakkende schietgaten, waar men 's nachts tooverwoorden hoort suizelen, wanneer de maan door duizend moorsche bogen, blanke klaverbladen op de muren zaait.)
En verder zegt hij:
Grenade efface en tout ses rivales: Grenade
Chante plus mollement sa molle sérénad;
Elle peint ses maisons de plus riches couleurs;
Et I on dit que les vents suspendent leurs haleines,
Quand par un soir d'été Grenade dans ses plaines
Répand ses femmes et ses fleurs.
(Grenada doet al hare mededingsters verbleeken; Grenada zingt veel zoeter dan anderen de zoete serenade; zij schildert hare huizen met veel schitterender kleuren, en men zegt dat de wind zijnen adem inhoudt als, in een zomeravond, zij, Grenade, in de vlakte hare vrouwen en hare bloemen uitspreidt.)
Op korten afstand van het Alhambra, ligt het Generalife, een oud moorsch lusthuis, met overvloedig water in fonteinen en bekken, met eeuwenoude cypressen, en sierlijke moorsche overblijfsels van bouwkunst, even waardig bezichtigd te worden als die van het Alhambra, doch niet zoo goed meer bewaard.