De Belgische Illustratie. Jaargang 15
(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijYolande.
| |
I.Ik ben de wereld rondgetogen,
'k Zong bij tournooien en festijn;
Doch nergens vond ik blauwer oogen
Dan die der zoete liefste-mijn.
Slechts in den heldren sterrentrans
Vond ik Yolande's oogenglans!
Harba lori fa, harba, harba lorifaGa naar voetnoot(1).
| |
II.Ik ben de wereld rondgetrokken,
'k Zong bij tournooien en festijn;
Doch nergens vond ik schooner lokken
Dan die der zoete liefste-mijn.
Slechts 't vlas dat eens de Maget spon
Het van Yolande's lokken won.
Harba lori fa, harba, harba lorifa!
| |
III.Ik ben de wereld rondgevaren,
'k Zong bij tournooien en festijn;
'k Mocht nergens reiner hart ontwaren
Dan dat der zoete liefste-mijn.
Zoo puur slechts is de kelk van goud,
Die 's Heeren lichaam in zich houdt.
Harba lori fa, harba, harba lorifa.
(Feestelijke intree der ridders.)
bassen.
Weg den helm met vogelklauw,
Bloemen, frisch van avonddauw,
Passen om de lokkenGa naar voetnoot(2)
tenors.
Met geen staal door bloed bemorst,
Dekken wij de kloeke borst,
Maar met zijden rokken.
barytons.
Heisa, eere aan 't festijn!
Paadjes, schenkt den Moezelwijn!
Heisa, jonge kwanten!
bassen.
Knechten, brengt den everkop,
Tusschen bloemenstrooisel op,Ga naar voetnoot(3)
Reebout en faisanten!
tenors.
Heisa, werpt den dobbelsteen
Over het vorkeerbord heen;
Onder of wel boven!
koor van ridders.
Bloemen, wijn en dans en spel!
Ridders, zóó zóó gaat het wel!
Wili den gastheer loven!
vrouwenstemmen.
Speelliê, gigGa naar voetnoot(4) en vedel thans!
Blijde jonkheid wil ten dans!
Roert de harpesnaren!
dansers en danseressen.
Hopsa! op het zoet geluid
Van s[c]halmei, giternGa naar voetnoot(5) en fluit,
Cimbels en acaren.Ga naar voetnoot(6)
| |
II.
| |
I.Wat is de grootste macht op aard?
Het goud, het goud!
Volk, hoe gij solt, en zwoegt, en gaart,
U wordt het koper slechts bespaard:
De rijke alles houdt,
alles houdt!
| |
II.Al aardsche schatten zijn gemeen
Geen mijn of dijn!
Grijp stoutweg naar den edelsteen,
Die in den nacht daar ligt alleen,
En laat het kermis zijn
kermis zijn!
(Het volk hervat het koor.)
Allelujah!
(De zang slerft weg; in de stille van den nacht slaal het twee uur.)
de hannekenuit.Ga naar voetnoot(1)
Tok tok!
Twee slaat de klok!
Slaapt, poorters, in vrede,
God waakt op de stede!
Tok, tok!
| |
[pagina 63]
| |
(Uit de muziekale beschrijving van den nacht ontwikkelt zich de serenade.)
adelbert.
| |
I.Ik zag Venetië, de schoone,
De schoone bruid der zee;
Florence met zijn marmerkroone,
De heilge Tiaarsteê!
Ik zag al wat de zuidergloed
Het oog der vrouwen tintlen doet;
Doch stil en vroom
Bewaarde ik steeds mijn jonglingsdroom.
| |
II.Ik zag den Rijn en duitsche gouwen,
Met sagen van voorheen,
Met ruwe ridders, blonde vrouwen.
Ik doolde steeds alleen!
Doch neen, ik droeg in vreugd en wee
Haar beeltnis in mijn harte meê!
Ja, stil en vroom
Bewaarde ik steeds mijn jonglingsdroom.
hoofdman der nachtwachten.
Halt, wachten, staat pal!
Men heeft de juweelen
Willen stelen,
Die blonken aan Maria's voet.
Doch ziet, zij werden kolengloed,
Waaraan de booze handen
Zich brandden.
Halt, wachten, staat pal!
De Kerk die schennis vloeken zal!
(Vloek der Kerk tegen den straatroof.)Ga naar voetnoot(1)
een priester.
Verduistre uw oog voor 't onrechtig vertreden!
Verdorre uw hand, verzwakken uw leden!
't Zij 't leven u immer zwart.
koor.
Zóó zij het!
de priester.
Uw lot zij het lot van den Judas des Heeren!
Die vloek zal u volgen, u martlend onteeren,
Zoo lang ge in de zonde volhardt!
koor.
Zóó zij het!
| |
III.
|
|