Koningin Elisabeth als vrouw.
Weinige vorstinnen worden, totop onzen tijd, zoo druk besproken als de koningin van Engeland, de gekende dochter van Hendrik VIII en dezes bijzit Anna Boleyn. Langen tijd heeft de hervorming de zoogezegde koningin-maagd, met allen mogelijken glans omtogen en alzoo, door behendige strikmiddelen en uitvluchten, hare misslagen en misdaden weten te verbergen.
Allengs wordt echter dat bengaalsch vuur uitgedoofd en wij zien, dank zij de onpartijdige historische opzoekingen, koningin Elisabeth voor ons, met al hare kleingeestigheden, met al hare lage driften, met al haren hoogmoed en verwaandheid, en daarenboven bemodderd met bloed en wellust.
De engelsche geschiedschrijvers hebben zelven een aantal dokumenten in het licht gebracht, die een zeer ongunstig daglicht over die koninklijke harpij werpen, en wij zullen het hun eenmaal te danken hebben, dat wij in geweten over elk harer handelingen zullen kunnen oordeelen, zoo als Hosack, de schotsche protestant, ons Maria Stuart's onschuld voor oogen bracht.
In Frankrijk, waar men geruimen tijd, in dit decl der geschiedenis, de dwalingen van Mignet volgde, staan ook een aantal mannen van gezag op, die het publiek beter dan men voorheen deed, inlichten, en onder deze neemt nu weer graaf Hector de la Ferrière plaats, door zijn pas verschenen werk Projets de mariage d' Elisabeth, welke ontwerpen, zoo als men weet, eindelijk uitliepen op een leven dat op verre na niet koninklijk was, of om duidelijker te spreken, op eene gansche rij minnaars, welke de oude koningin nog aan eene ‘Diane’ vergeleken toen zij, bloedige spotternij! reeds letterlijk in een geraamte veranderd was.
In het boek van de la Ferrière wordt onder ander een man opgevoerd, die eene groote rol in het leven van Schotland's koningin heeft gespeeld, en op gegeven oogenblik door deze met eene ambassade bij Elisabeth belast werd. Wij bedoelen hier Melvil, een der fijnste geesten welke men destijds in de diplomatische wereld opmerkte.
Niemand beter dan Melvil, zegt de fransche schrijver, heeft koningin Elisabeth kunnen beoordeelen, die nu eens uitblonk door eene groote verstandelijkheid, dan weer door eene kinderachtige en onbegrijpelijke ijdelheid. Te recht zegde de markies van Salisbury van haar: ‘Zij was dikwijls meer dan een man, en soms minder dan een vrouw.’
Het was op het tijdstip van Maria Stuart's leven, toen de verschillende omstandigheden - en in deze had de lieve zuster Elisabeth op eene ongenadige en soms wel lage manier de hand - de koningin van Schotland aanzetteden eenen echtgenoot te kiezen; toen zij eindelijk hare keus te bepalen had tusschen Robert Dudley, haar op trouwelooze manier door Elisabeth voorgesteld, en den verwijfden Darnley, haar opgedrongen door de schotsche grooten.
In die omstandigheden den rechten draad van Elisabeth's handelingen niet kunnende vatten - en wie kon dat? - zond Maria Stuart Melvil naar het engelsche hof, om de ware gevoelens te onderscheppen die de koningin van Engeland bezielden. Niemand was daartoe beter geschikt dan hij, en zelfs zou niemand beter dan hij door de koningin ontvangen worden.
Toen Melvil in september 1564 te Londen was aangekomen, wilde de koningin hem voortdurend bij de hand hebben; zij deed hem zijnen intrek nemen bij hare eeredame, lady Stafford, waar Hathon en Randolph hem kwamen afhalen, om hem tot de koningin te geleiden. 't Was 8 ure 's morgens, en Elisabeth wandelde in haren hof en tusschen de najaarsbloemen.
Al wandelende gaf zij Melvil audientie. De diplomaat was zeer juist ingelicht over het karakter en de neigingen van Hare Majesteit: zoo wist hij onder ander dat men met haar niet een te ernstig gesprek mocht voeren, en dat men nog al eens lichtzinnig in zijne woorden wezen mocht. In schier al de bijeenkomsten, die Melvil met de koningin had, komt de ijdele vrouw boven en daalt de koningin meestal eenige trappen naar beneden.
Zoo vertelt de la Ferrière dat Elisabeth, Melvil eens in haar gepriveerd vertrek deed treden, en eenige met zorg omwikkelde portretten uit eene lade trok. Elk dezer beeltenissen droeg een opschrift, en toen Melvil, die het licht vasthield, den naam van Leicester op een der pakskens geschreven zag, vroeg hij om het portret van dezen edelman te zien. Na eenig tegenstribbelen voldeed Elisabeth aan de vraag. Zij zelf nam den omslag weg en toonde het portret. Melvil vroeg het voor Maria Stuart, doch Elisabeth weigerde, zeggende dat dit het eenige was dat zij van hem, van Leicester, bezat.
Melvil glimlachte en Leicester, die met den minister Cecil aan de andere zijde van het vertrek stond te spreken, met den vinger aanduidende, zegde hij zacht, misschien niet zonder