Een steentje in zijn leers.
Wat een geestig en recht lief tafereeltje geeft ons hier de duitsche schilder Ziermann te zien! 't Is een eenvoudig, maar diepzinnig onderwerp en dat recht schilderachtig is weergegeven. Waarom kunnen onze vlaamsche kunstenaars niet opmerken gelijk de Duitschers?
De ouden kiekenkoopman heeft, in den warmen junidag, een langen weg afgelegd; met zijne mars beladen stapte hij, met zekeren en vasten tred, door den zandweg; doch zie, zijne ‘stiefels’ zijn precies niet nieuw meer en door een losgegaan naadje, heeft zich een klein steentje binnengedrongen en dat maakt hem in den beginne den gang moeielijk en weldra onmogelijk.
Op eene lommerrijke plaats, onder de hooge boomen, zet hij zich neer, trekt den ouden leers uit, laat voorzichtig den voet op den hiel rusten en schudt den lastigen binnendringer en zijne even lastige helpers uit het schoeisel, terwijl de haan, in de mars, door de spijlen loert, misschien wel omdat hij denkt, in zijne hanenverbeelding, dat de koopman gouden graan uit zijnen leers schudt.
De man is niet heel welgezind; doch alshij altijd zoo gauw als nu van de steentjes kan verlost worden, die hem ih zijnen levenswandel zullen plagen, mag hij zich recht gelukkig heeten.
Hoevelen moeten er door het leven gaan, wier gang wordt gepijnigd, en die echter voor het oog der menschen gebaren recht te gaan en te glimlachen van plezier, terwijl zij integendeel heimelijk wegkrimpen van pijn, schrik, knaging, wroeging en wanhoop?
Hoevelen loopen er heimelijk met steentjes in den leers, die men diefstal, schelmerij, haat, vijandschap, onbetaalde rekeningen, jammerlijke misrekening, of wat zoo al meer noemt?
Die steentjes, scherp, hoekig, pijnigend schudt men zoo gemakkelijk niet uit, als gij de uwe, koopman; zij, die deze in den leers hebben, hoe rijk ook, slenteren en hinkelen er soms mee, totdat zij in het graf tuimelen; gij, gij hebt ze uitgeschud en wandelt daarna weer welgemoed en vroolijk voort naar de plaats van uwe bestemming!