‘Dat kan niet zijn, mijn liefste. Alzoo tot weerziens! of wilt gij met mij naar binnen gaan, en ook eens een slok nemen?’
Met deze woorden keerde Lorenzo zijne vrouw den rug toe, terwijl intusschen Menchaca en zijne kornuiten voor het venster verschenen waren.
Rosa herinnerde zich het spreekwoord dat een leugen om bestwil veel waard is en weinig kost. Zij nam in haren angst dit middel te baat en zegde:
‘Lorenzo, kom! ik gevoel mij zoo ziek en moet spoedig gaan liggen.’
‘Wat deert u?’
‘Ik weet niet wat het is, maar ik gevoel mij ziek.’
‘Ga dan naar huis en zet een tas kruidenthee.’
‘Ga met mij mee, want ik vrees dat ik niet zonder hulp over den vonder zal kunnen gaan, zoo draait mij alles voor de oogen.’
De drommel hale dat vrouwvolk! morde Lorenzo, naderde echter zijne vrouw en scheen inderdaad voornemens met haar naar huis te gaan; maar zijne gezellen voor het venster berstten in een uitbundig gelach uit en joelden in een wild koor: ‘Lang leven de teerminnende echtgenooten!’
Lorenzo lichtte zijn zwaar hoofd met moeite op en zag hen dreigend aan.
‘Zijt gij wederom bevreesd voor den pantoffel?’ riep Menchaca op uitdagenden, sarrenden toon.
‘Ik.... bevreesd?’ schreeuwde Lorenzo, woedend de vuisten ballende.
‘Mijn lieve, goede Lorenzo,’ vleide Rosa teeder, ‘geef geen acht op de schimpredenen van die lieden, maar ga met mij mee, want ik ben inderdaad zeer ongesteld.’
‘Sterf dan maar, en mogen honderd duizend duivels u halen!’ brulde Lorenzo, rukte zich met een woesten stoot van haar los en ijlde onder de daverende toejuichingen van zijne makkers de kroeg weder binnen.
Rosa zweeg; maar zij kon hare tranen niet meer weerhouden. Snikkende nam zij den terugweg aan. Toen zij wederom voorbij de openstaande maar thans ledige kerk kwam en de flauwe schemering van de Godslamp voor het hoogaltaar gewaar werd, trad zij nogmaals het tempeltje binnen en bleef er eenigen tijd bidden.
Een hart vol oprecht geloof en een kerk met het Allerheiligste zegepralen ook over de bitterste smarten. Toen Rosa de kerk weer verliet, had zij geen tranen meer in de oogen, wel echter berusting in het hart en hoop in de ziel.
Eenige uren later heerschte er een diepe stilte in het gansche dal, welke slechts onderbroken werd door het bruisen van de beek, welke door een zware regenbui van dien morgen sterk gezwollen was of soms door het geblaf van een hond. Van tijd tot tijd ontsloot zich een venster in Lorenzo's woning; eene vrouw vertoonde er zich voor, stak er het hoofd buiten en luisterde opmerkzaam of zij in de verte geen stemmen of voetstappen hoorde; maar blijkbaar telkens in hare verwachting teleurgesteld, deed zij het langzaam weer toe.
Vergeefs wachtte Rosa op haren man. Toen de klok van de Maria-kerk met doffe slagen het uur van middernacht verkondigde, vertoonde zij zich voor de twintigste maal voor het venster; zij meende aan gene zijde van den vonder over de beek stappen te hooren; plotseling hielden zij echter op en er verliepen verscheidene minuten, waarin haar angstig luisterend oor niets meer vernam: alles bleef stil. ‘Mijn God!’ riep de beangstigde vrouw uit, ‘reik hem Uwe heilige, almachtige hand, en bewaar hem voor alle ongeluk!’ Zij nam in allerijl een brandend stuk hout uit het vuur, verliet het huis en vloog naar de beek: zij mocht vreezen, dat haar man in de duisternis bij het overgaan van den hoogen smallen brug zonder leuning in het snelstroomende water gestort ware.
De brug genaderd zijnde, trad Rosa verschrikt een paar stappen terug.
Bij het schijnsel van den fakkel, dien zij in de hand zwaaide, ontwaarde zij een donkere massa, veel overeenkomst hebbende met een kruipend dier, welke zich langzaam over den vonder voortsleepte en dicht voor Rosa's voeten op den grond plompte. Met veel moeite richtte de massa zich half op en Rosa herkende haren man. Het instinkt van het zelfbehoud, hetwelk de dieren niet verlaat, was ook in den armen Lorenzo in zijn verachtelijken toestand levendig gebleven. Zij gevoelde innig medelijden met hem en hare mond vond slechts woorden van liefde, terwijl zij hem naar huis leidde en daar de noodige hulp verleende.
Als Rosa den volgenden morgen vroeg aan de bron kwam, om haren eemer te vullen, trof zij er wederom ‘de Wijnzak’ aan.
‘Gisteravond heeft uw man u terdege uitgeborsteld, naar ik hoor,’ voegde het oude wijf haar spottend toe.
‘Ik bid u, spreek zoo niet,’ antwoordde Rosa zacht; ‘mijn man is onbekwaam iemand te mishandelen, en het allerminst zijne eigene vrouw.’
‘Nu ja, maar hij heeft u toch met minachting behandeld en ruw van zich afgestooten.’
‘Daaraan had ik zelf schuld door mijn verkeerde handelwijze; menige andere vrouw zou in dezelfde omstandigheden veel slechter weggekomen zijn.’
‘En vandaag moet dat volle wijnvat zijn roes uitslapen, niet waar?’
Rosa verzocht van verdere boosaardige aanmerkingen verschoond te blijven en hiermee nam het gesprek een einde.
Toen zij thuis kwam, stonden verscheidene boeren uit de omliggende dorpen voor de deur der smidse, om hunne landbouwgereedschappen en werktuigen te doen herstellen.
‘Wat doet het mij leed, dat gij den langen weg te vergeefs gemaakt heb,’ klaagde Rosa. ‘De arme Lorenzo is zoo ziek!’
‘Dat spijt ons zeer,’ antwoordden de boeren medelijdend; ‘wat deert hem? Is er gevaar bij?’
‘Dat juist niet; hij is gisteren vroeg in den regen doornat geworden en heeft daardoor een zware konde gevat.’
‘Welnu! dan moet hij een paar dagen het bed houden en eenige glazen warmen wijn drinken. Wij wenschen uw man een spoedig herstel en over eenige dagen komen wij terug.’
De klanten gingen heen en Rosa, verheugd het gebeurde zoo goed mogelijk verborgen gehouden te hebben, trad voor het bed van haren man.
‘Wacht! lieve,’ sprak zij, ‘ik zal een tas sterken bouillon voor u gereedmaken, dat zal uw maag voor het ontbijt sterken.’
Lorenzo dacht het van schaamte te besterven bij de gedachte aan zijne gedraging jegens zijne vrouw en de edele handelwijze van haar tegenover hem. Hij gevoelde behoefte haar uit den grond zijns harten om vergiffenis te smeeken doch zijne ijdelheid belette hem dit. Hij vergenoegde zich, bij zich zelven een heiligen eed te zweeren, dat hij nooit weer in zijn oud gebrek zou hervallen.
(Wordt vervolgd.)