aan hare zijde verscheen. Na een kort, onschuldig praatje, maakte het jonge meisje zich gereed om den terugweg aan te nemen.
‘Gij komt toch dezen avond om met vader eene pijp te rooken?’ vroeg zij.
‘Vandaag niet,’ antwoordde Lorenzo; ‘ik heb met den policiedienaar, mijn kameraad Menchaca en eenige anderen afgesproken, dat wij dezen avond eens tot afwisseling in de herberg een kaartje zouden spelen en een kan wijn drinken.’
‘O! gij hebt ongelijk daarheen te gaan!’ vermaande zij.
‘Maar, mijn schat,’ bracht Lorenzo hiertegen in, ‘begrijpt gij dan niet dat men mij voor een inhaligen geldwolf zal aanzien, als ik in 't geheel nergens meer kom?’
‘Wat is daaraan gelegen?’ meende zij.
‘Ja, zoo denkt gij vrouwen er over!’ bromde hij.
‘Juist, wij vrouwen!’ hield zij aan. ‘Al bezitten wij ook minder kracht en talent als gijliê, mannen, zoo zijn wij toch wijs genoeg om u bijwijlen den rechten weg te toonen, vooral als wij u gaarne mogen lijden.’
‘Nu, nu, de wijn, dien ik zal drinken, zal mij ook geen kwaad doen; een of twee kwartkruiken is mij voldoende.’
‘Dat weet ik, maar gij kunt een glas wijn thuis drinken.’
‘Had ik eene huishouding dan zou ik het doen; daar ik echter alleen ben en het mij verveelt den avond tusschen mijne vier muren door te brengen, zoek ik mij te verstrooien waar ik gezelschap vinden kan.’
‘Ik zou het u van harte toewenschen,’ sprak Rosa onnadenkend, ‘dat gij niet zoo alleen leefdet.’
‘Welnu! verlos mij dan uit mijne eenzaamheid,’ antwoordde de jonkman, terwijl hij het meisje, welks wangen zich met een hoogrooden blos bedekten, met een vroolijken blik aanzag.
‘Loop heen, deugniet. Ik dacht slechts aan u en uwe wanordelijke huishouding. Gij mannen zijt toch in al deze dingen eigenlijk niets zonder ons.’
‘Gij hebt duizendmaal gelijk, lieve. Wanneer zullen wij dus bruiloft houden?’
Rosa bloosde wederom, sloeg de oogen neer en zeide:
‘Dat moet gij voorstellen en niet ik.’
‘Welaan! dan stel ik voor, als uw vader er ten minste in bewilligt, om zondag over acht dagen de eerste afkondiging te doen plaats hebben.’
‘Mijn vader zal daar niets tegen hebben.’
‘Morgen vroeg kom ik bij hem en zondag over acht dagen verneemt de geheele gemeente, dat Rosa de vrouw van een smid wordt. Duizend realen heb ik overgespaard en wij zullen bruiloft vieren als prinsen!’
‘Als een arm smidspaar,’ bevestigde Rosa ernstig, ‘en niet anders.’
‘Och! loop heen!’ morde Lorenzo, ‘het geld bezit men om er gebruik van te maken, en er kan zich geen betere gelegenheid voordoen.....’
‘Om onze huishouding proper, doch zuinig in te richten,’ vulde Rosa den volzin aan.
‘Laat ons hierover zwijgen,’ riep Lorenzo uit, ‘en spreken wij liever over ons toekomstig geluk! Hoe schoon, hoe heerlijk zal het wezen, altijd met elkander te leven, met elkander het feest der kerkwijding bij te wonen.....’
‘Gij kunt niet begrijpen, hoezeer het mij smart, u met uwe gedachten steeds bij feesten en vermaken te zien verwijlen,’ viel Rosa hem in de rede.
‘Welnu, wat geeft dat? Ben ik soms niet een ieverig werkman?’
‘O ja! en daarom... zie ik u ook gaarne; want anders.....’
‘Ergo! Die behoorlijk werkt, moet ook op zijn tijd uitspanning hebben.’
‘Ja, maar godvruchtige echteliê mogen geen betere uitspanning kennen, dan de verzorging van hun huishouding en wederkeerige liefde.’
Zoo sprekende nam zij den terugweg aan; Lorenzo droeg voor haar den eemer naar haar huis en hier nam hij afscheid.
‘Goeden nacht!’ sprak Rosa. ‘Niet waar, gij gaat niet naar de herberg?’
‘Heden moet gij het mij nog eens toestaan,’ smeekte Lorenzo, ‘tot viering van onze aanstaande huwelijksafkondiging.’
‘Zoo gaat het altijd,’ klaagde zij; ‘aan voorwendsels en uitvluchten ontbreekt het u nooit.’
‘Goeden nacht! boetpreêkster.’
‘Goeden nacht! deugniet!’
Hij verdween in de schaduw van zijn huis en Rosa ging het hare binnen.