Het stadslaken.
Een zeer merkwaardige bladzij in Potter's Geschiedenis van het Schependom is het kleeden van burgemeester, schepenen, raden, keur- en kerkmeesters, enz. ten koste van het algemeen, ofschoon het algemeen was aangenomen dat alleen de welhebbende, zelfs de hooge standen, slechts tot de ambten en plaatsen werden toegelaten, en deze dus zeer goed hunne eigen staatsiekleeren konden betalen.
De hoedanigheid der stof was naar gelang de bepaling der stad. Was de kleur hier donker, ginder was zij licht; was het hier kostbare zijde of fluweel, ginder was het saai, laken of andere stof.
Te Antwerpen spreekt men in de XVe eeuw van wit laken; in de XIIIe was het te Mechelen gestreept; in de XVe was, in dezelfde stad, de kleur blauw, afgezet met rood damast; te Leuven droegen de schepenen in de XVe blauw laken, en te Brussel in de XIVe rood en peers; te Gent in de XIVe eeuw gestreept, ook rood en bruin.
Mare van Vaernewyck zegt dat voor 1540, de Gentsche wethouders den zwarten tabbaard droegen, met gele neerwaartsch gaande strepen van drie vingers breed; later was de kleur ‘Ghendts grau, met eender bende van swart fluweel ende vier quispelen van syde.
In de XVIIe eeuw spreekt men in de stadsrekeningen van Gent van blauw laken, met fluweelen versiersels en groene en roode zijden koorden, terwijl men de kleine stadsbedienden in het ‘Ghendts grau’ kleedde, zooals de knapen, den voerman, de boden, de schalmeiers, trompetters.
Te 's Bosch gaf men in 1398 aan de zeven schepenen en aan de twee burgemeesters jaarlijks 60 oude schilden voor den tabbaard, dien zij moesten dragen bij gemeentelijke en gerechtelijke zittingen.
Te Lessen droegen in de XVIe eeuw de schepenen een kleed van zijden-fluweel; te Audenaarde was dit in de XVe van lichtblauwe kleur met zwart damast en franjes; in 1430 was het magistraatskleed met bloemen bewerkt; te Veurne was de kleur in de XVe eeuw lichtblauw, ‘wanof deene helt ghevaernet was rozeit,’ terwijl bij de bedienden de eene helft blauw en de andere groen was.
Te Aalst hield men in 1443 van verschillende kleuren: de kleuren van het kleed waren donkergroen en blauw, en de borst was in rood damast; in 1492 droeg men gentsch grauw. De zijden koorden en kwispels ontbraken hier niet. In de XVIe eeuw, toen het koude protestantisme eene huichelachtige strengheid invoerde, kwam het zwart, met zwart fluweelen oplegsels in de mode.
In Yperen ontvingen de schepenen, omstreeks 1410, twee gewaden, een van ‘blawen lakene te vaerwene pers voor den winter en van zeghelwitte omme de zomerclederen.’ De kaproenen, melden de stadsrekeningen, waren half groen, half wit.
Te Kortrijk werden de tabbaarden of kerels, in de XIVe eeuw gevoerd met ‘greyne,’ eene stof die, volgens de Potter, geweven werd van geiten- of kemelshaar en doorslingerd met wol en zijde.
De meiers van Amiens droegen om hun middel en aan een gordelriem eene fluweelen beurs, versierd met in goud geborduurde leliën en het stadswapen, in welke het zegel en de stadssleutel geborgen zat.
Romanschrijvers, dichters en schilders hebben in zake van kleur der kleederen van vroegere overheidspersonen dus meer dan eens zwaar gezondigd, en de bladzijden die de schrijver der Geschiedenis van het Schependom daaraan toewijdt, zullen aan meer dan een welkom zijn.
Niet alleen de kleur, maar ook de snede van het schepene-kleed werd volgens stipte bepalingen voorgeschreven; de kleur blijkt niet minder aan eene stellige beslissing onderworpen te zijn geweest. Te Brugge vereenigde men zich tot in de XVIe eeuw alweer aan een banket, om de kleur te bepalen, die het volgende jaar door het magistraat zou aangenomen worden.
Wij denken dus wel dat dit ook in andere steden van deze landen het geval zal geweest zijn.