Een kunstenaar in de klem.
Gonzales Coques, een Antwerpenaar, die in de 17e eeuw zijnen naam verspaanschte, zooals er nu zijn die den naam hunner voorzaten verfranschen, was in 1618 in de Scheldestad geboren. Wat die verspaansching nog verwijfder en fatteriger maakt, is, dat Coques zelf niet van spaansche afkomst was, aangezien zijn vader Peter Willemsen Cocx en zijne moeder Anna Beys geheeten waren.
In de nog onvoltooide Geschiedenis der Antwerpsche Schilderschool van den heer Jos. van den Branden, een werk dat al te weinig gekend is, wordt Coques voorgesteld als een galant cavalier, een dandy zouden wij zeggen, en wien, daargelaten eenige weinig prijzenswaardige hoedanigheden, tamelijk veel stoute verwaandheid in het hoofd stak. Inderdaad wel jammer, voor een man van ontegenzeggelijk talent.
Zijne stukken zijn keurig in den vorm. ‘Alhoewel hij zijne rijkgetooide heeren en dames aan hunne dagelijksche bezigheden naar het leven maalde, zoo teekende hij ze toch vol onderscheiding, ja, zoo schoon van vorm, waardig van houding en edel van gebaar, dat zij herinnerden aan Van Dyck. Gelijk deze, liet hij ook het karakter zijner modellen weerspiegelen in hun sprekend gelaat en in de glinsterende oogen.’
Men noemde hem dan ook ‘den kleinen Van Dyck,’ te meer daar Coques ook in karakter en daden den soms al te galanten meester nabootste. ‘Ook hij streefde naar verheffing en wist zich door zijne voorname betrekkingen te onderscheiden tusschen zijne kunstmakkers. In zijn eigenhandig afbeeldsel, dat Pauwel Pont in plaat bracht, stelde Coques zich voor met fier opgeheven hoofd en op de fijne vingeren toont hij den gouden ketting, welken de prins van Oranje hem over de schouders hing.
Doch laat ons den heer Van den Branden het woord geven, om ons een koddig en tevens voor den schilder pijnlijk avontuur te vertellen.
‘De bijzondere toegenegenheid van Frederik Hendrik voor onzen schilder moest dezen noodlottig worden. In zijne hooge voldoening over de gemaalde portretten (van de prinsessen en van den prins zelven), bestelde de kunstlievende Prins van Oranje den Gonzales Coques in eens tien schilderijen, welke de historie van Psyche moesten bevatten. Verblind door zooveel geluk, aanvaardde onze portretschilder de vereerende bestelling. Hij overschatte zijne eigene geesteskrachten en snelde naar Antwerpen, om maar dadelijk de hand aan het werk te slaan.
‘Echter bleek het aanstonds dat zijne verbeelding te kort schoot om de mythologische geschiedenis der wonderschoone geliefde van Amor in tien groote tafereelen te vertolken. Zijner onmacht bewust wendde hij zich heimelijk tot zijnen kunstmakker Abraham van Diepenbeeck, die zich vanteerde te wezen een wijt vermaert meester van inventies. De reddende overeenkomst was dadelijk geklonken.
‘Tegen belofte van 20 gulden bestelde Van Diepenbeeck met der haast eene eerste schets. Deze was nog nat toen zij in een kasken werd geklonken en meester Gonzales snelde er zegevierend mee naar den Prins van Oranje, die over het ontwerp uiterst voldaan was.
‘Terwijl onze portretschilder naar de goedgekeurde schets zijne eerste schilderij op volle grootte uitvoerde, leverde Van Diepenbeeck de andere ontwerpen, welke 18 gulden het stuk moesten kosten. Gonzales gaf er hem een voorschot op van 60 gulden. Het overige kon eerst worden voldaan, nadat de schilderijen zouden worden voltooid, geplaatst en betaald zijn.
‘De geïmproviseerde historieschilder penseelde dapper voort en bereikte spoedig het oogenblik, waarop hij voor Hollands kunstliefhebbers met andermans vederen zou gaan pronken. Alle tien de groote schilderijen met tooneelen der historie van Psyche, werden door hem zelven in den Haag ter goedkeuring uitgestald; maar, alhoewel zij met 's meesters beste penseelen en schoonste kleuren waren geschilderd, toch maakten zij geenszins den verhoopten indruk.
‘Integendeel, er werd gemompeld, ja, gespot. Daarop trad Konstantijn Huygens, heer van Zuilichem, Nederlands uitstekende dichter en Oranjes geleerde geheimschrijver, vooruit met eenen bundel printen der werken van Raphaël, naar welke heel de door Coques geleverde historie van Psysche was gestolen!
‘Onze verwaande portretschilder, op wiens schouders de vereerende gouden ketting prijkte, stond als verpletterd van schaamte, toen men ongenadig vroeg of er te Antwerpen geene andere meesters meer waren, welke ten minste hunne eigene denkbeelden op het doek konden brengen. De eerst zoo hooggeprezen kunstenaar werd nu zoo zeer bespot dat hij, naar zijn eigen verklaren wel gewenscht hadde verre van daar te zijn.
Gewis uit medelijden deed de Prins van Oranje de schilderijen aannemen en op den 28 Juli 1648 met 2000 gulden betalen. De vernedering wat dus volledig. Men lachte met onzen historieschilder, die met gebogen hoofd en schaamroode kaken huiswaarts spoedde.’
Men ziet, er zijn altijd onbeschaamde dieven geweest in het schilder- en dichtvak. Bij Gonzales Coques doet het bedrog dat hij in zijne verwaandheid pleegde, eene nieuwe en leelijke schaduwzijde in zijn karakter kennen; het bewijst daarenboven dat hij een oppervlakkige geest was, want het was onvergeeflijk voor een kunstenaar van naam dat hij de kompositiën van Psyche niet kende. Met welk doel nu Abraham Van Diepenbeeck ook gehandeld hebbe, het is en blijft een gemeene trek het goede kameraadschap aldus te hebben miskend.
Beider karakter straalt nog duidelijker uit, als men weet dat Coques weigerde de schetsen te betalen, 't geen al bijzonder onvoorzichtig was, te meer daar hij er 2000 gulden voor getrokken had en dat, van den anderen kant, Van Diepenbeeck de onbeschaamdheid had een proces intespannen om de betaling der gestolen schetsen te eischen.
Alzoo werd die weinig eervolle geschiedenis meer en meer ruchtbaar en zij gaf aan vijanden en vrienden meer dan eens stof tot spotten en lachen, terwijl de geschiedschrijver beide kunstenaars naar verdiensten schandvlekte. Het proces door Abraham Van Diepenbeeck ingespannen, eindigde slechts in 1654, toen de dekens van de St. Lucas-gilde verklaarden dat dergelijke schetsen reeds meer dan genoeg betaald waren.