Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Een duister verleden.
Uit het hedendaagsch leven.
(Vervolg.)

Daags nadat de heer Desherbiers het telegram ontvangen had, waarin Donatien de Monaville hem van zijn overhaast vertrek uit Dinant onderrichtte, verliet hij met zijne familie Hastière en keerde naar Brussel terug.

Wat den schilder V. betreft, deze was van plan nog verscheidene weken in Hastière te blijven.

Pauline's grootvader had hem bij verschillende gelegenheden gesproken over den man, die het hart van zijne dochter zoo spoedig had weten te winnen, en wenschte hieromtrent zijn oordeel te vernemen; maar onze artist wachtte zich wel voor zijne meening uit te komen.

Eenige uren na het vertrek van den heer Desherbiers moest de omzichtigheid van V. een nieuwe proef doorstaan.

Hij was juist aan tafel gegaan, toen de onbekende, wiens verschijning zulk een geweldigen indruk op Donatiën de Monaville gemaakt had, binnentrad.

Daar hij een diner bestelde liet de hotelhoudster hem tegenover den schilder aan dezelfde tafel plaats nemen.

Het gesprek, dat al spoedig tusschen hen werd aangeknoopt, liep eerst over de streek, over de vreemdelingen die haar kwamen bezoeken, over de heerlijke gezichtspunten die zij aanbood voor den teekenaar en den schilder, enz., enz.

De nieuw-aangekomene - die volgens zijn zeggen Morlant heette en het beroep van advokaat uitoefende - gaf in den loop van het gesprek zijne verwondering te kennen, dat hij het bekoorlijke meisje niet meer zag, hetwelk hij daags te voren had opgemerkt.

‘Zij is niet meer hier,’ antwoordde de kunstenaar.

‘Zoo!... Is zij voorgoed vertrokken?’

‘Ik denk wel dat zij hier niet meer terugkeeren zal.’

‘Er bestaan dus gegronde redenen voor?’

‘Neen, maar hare ouders houden niet van reizen; zij hebben haar maar uit inschikkelijkheid vergezeld en zij heeft tot overgenoeg de omstreken doorkruist; daarbij zijn het Parijzenaars, die ongetwijfeld reeds spoedig België verlaten zullen.’

‘Gij hebt tijdens hun verblijf alhier ongetwijfeld gelegenheid gehad, nadere kennismaking met hen aan te knoopen?’

‘Ik?... Hier zijnde voor mijne kunststudiën besteed ik daaraan mijn geheelen tijd; daarenboven verkeert men op mijn leeftijd niet gaarne met jonge meisjes of met oude lieden, deze twee uitersten.’

‘Oho! als kunstenaar bemint gij natuurlijk het schoone; derhalve hebt gij dit jonge meisje moeten bewonderen en bij gevolg iets naders omtrent haar willen vernemen.’

‘Geenszins... Maar zij heeft u wel groote belangstelling moeten inboezemen bij de eerste maal dat gij haar gezien hebt...’

‘Ik heb hare buitengewone schoonheid, gepaard aan eene groote mate van innemendheid bewonderd, en in dit geval is een weinig nieuwsgierigheid wel gepast, vindt u ook niet? Zij heet Pauline en haar grootvader Desherbiers: ziedaar hetgeen ik weet, maar de stad waar zij wonen is mij onbekend... Het is waarschijnlijk Brussel?’

‘Och! gij weet er reeds veel van... het zal u zeer gemakkelijk vallen met het overige bekend te worden... Mijnheer, ik heb de eer u te groeten.’

 

Met deze woorden stond de schilder V. op en begaf zich naar de keuken bij de hotelhoudster.

‘Mejuffrouw,’ zegde hij, ‘ik verlaat onmiddellijk uw hotel om er nooit meer in terug te keeren - en zal er zorg voor dragen dat mijne vrienden en kennissen nooit meer bij u een voet in huis zetten...’

‘Hoe, mijnheer! wat is er dan gebeurd?’ riep de goede vrouw uit, met groote verbazing de handen ineenslaande.

‘Gij begrijpt mij verkeerd; laat mij uitspreken. Ik zeg dat ik letterlijk zal volbrengen, wat ik u zooeven zegde, indien gij aan den vreemdeling, die zich in de zaal bevindt, het adres van den heer Desherbiers opgeeft.’

‘Ik wenschte wel dat gij mij nader verklaardet...’

‘Dat is niet noodig; ik heb geen tijd. Hebt gij mij begrepen?’

‘Zeker, mijnheer, zeker. Begrijpen doe ik het niet, maar ik raad toch wel dat er iets gaande is.’

‘Wat de slechtste gevolgen kan hebben, indien gij spreekt,’ bemerkte de schilder op barschen toon, terwijl hij zich verwijderde.

Hij had juist geraden, want vijf minuten later ondervroeg de vreemdeling de vrouw, zonder echter iets uit haar te kunnen krijgen.

VII.

Drie dagen na zijn terugkeer te Brussel ontving de heer Desherbiers een schrijven uit Metz van den volgenden inhoud:

 

‘Waarde en geachte vriend,

 

‘Ik haast mij u de verlangde inlichtingen te geven. Ik zal kort zijn, daar ik niets dan goed te vertellen heb.

‘De Monaville's zijn een van de oudste geslachten uit onze omstreken; een hunner behoorde bij de helden die, onder bevel van den hertog van Guise, de stad heldhaftig tegen Karel V verdedigden. Zij bezaten een buitengewoon groot vermogen, hetwelk de fransche revolutie, gelijk dat van zoovele anderen, verzwolgen heeft. Maar toen de burggraaf Gontran in 1849 stierf, liet hij aan zijn zoon Donatien toch nog de kleinigheid van zeven maal honderd duizend franken na.

‘De jonge man, wiens moeder uit Sicilie geboortig was, vertoefde zoo gaarne in Italië, dat men hem zeer zelden in Frankrijk zag. Tien jaren geleden heeft hij de eigendommen, die hij bezat, verkocht, en sedert dien tijd heeft men hem bijna niet meer in onze omstreken gezien. Naar men mij verzekert, heeft men hem in geen twee of drie jaren hier gezien.

‘Men zegt dat hij veel reist, maar zich bij voorkeur, des zomers te Parijs en des winters te Palermo ophoudt. Overigens is hij een onder alle opzichten volmaakt edelman, en zoo lang hij in deze streek gewoond heeft, kent men hem geen der ondeugden toe, die de hedendaagsche jongelieden eigen zijn.

‘Gij deelt mij niet mede, waarom gij mij om inlichtingen nopens hem gevraagd hebt, maar welke ook die redenen mogen zijn, geloof ik dat gij volkomen vertrouwen in hem kunt stellen.

‘Ik keur uw plan om uw verblijf te Brussel te verlengen goed; gij zult daar meer op uw gemak zijn dan hier; want het is niet mogelijk dat men er de waarheid te weten kome. Ik weet zeer goed dat, wat ook het publiek van u moge denken, gij eene groote ziel hebt en u boven de vooroordeelen verheft... Maar ik erken dat uwe vrees gegrond is met betrekking tot het jonge meisje, hetwelk gij opgevoed hebt. Ja, voor haar kunt gij geen te groote voorzorg nemen, want met hare schitterende hoedanigheden en het fortuin dat gij haar nalaten zult, kan zij aanspraak maken op een zeer goede partij.

‘Ik heb nog nooit België bezocht, en ik zal verheugd zijn, indien gij er nog eenigen tijd vertoeft, dien vrijen grond te leeren kennen, vooral in de omstandigheden waarin wij tegenwoordig verkeeren.

‘Ontvangt, in afwachting, alle drie mijne hartelijke groeten.

 

‘Mangonneau,

 

‘Voormalig directeur van de gevangenis van Nancy.’

 

Men kan lichtelijk begrijpen welken gunstigen indruk deze brief op Pauline's grootvader maakte.

De man, die zijne kleindochter oprecht scheen te beminnen en haar ten huwelijk gevraagd had, nam derhalve wezenlijk een schitterende en eervolle plaats in de maatschappij in!

Hij haastte zich dus de goede tijding, die hij ontvangen had, aan zijne vrouw en aan haar die er het meeste belang bij had, mede te deelen, en men verwachtte nu met levendig ongeduld de komst van Donatien de Monaville.

 

Op den door Donatien zelf gestelden dag verscheen hij bij onze Parijzenaars en werd met buitengewone vriendelijkheid door hen ontvangen.

Een klein feest werd ter zijner eer gegeven; slechts Mevrouw de Trénoy was de eenige vreemdelinge die het bijwoonde.

De burggraaf scheen in de wolken, en zijne woorden, zoowel als zijne manier van doen tegenover Pauline, verraadden ten duidelijkste, niet alleen zijne genegenheid, maar vooral zijn ernstig voornemen van met haar in het huwelijk te treden.

Hij had zijn intrek genomen in een smaakvolle woning in de rue de Marais en bracht geregeld iederen dag eenige uren bij den heer Desherbiers door.

Eens echter liet hij zich tot groote bekommering van Pauline, die zijn gezelschap bijna niet meer kon missen, in twee volle dagen niet zien.

Wij zien er geen bezwaar in aan onze lezers bekend te maken dat Donatien zich in dien tijd naar Maastricht had begeven om Luigi de San Marco te bezoeken, die op zijne terugreis uit Duitschland in deze stad ziek geworden was en hem verzocht had van spoedig over te komen, daar hij hem over dringende zaken te onderhouden had.

Onnoodig de vreugde van de Desherbiers bij zijne terugkomst te beschrijven.

[pagina 24]
[p. 24]

VIII.

Het was op het einde van juni, de lucht was helder en de warmte gematigd. De familie had juist het middagmaal genomen toen de burggraaf binnentrad en aan zijne verloofde en hare ouders voorstelde eene wandeling langs de Boulevards te doen; maar zij hadden beloofd een bezoek aan eene fransche familie te brengen, waarmee zij eenigen tijd geleden kennis hadden gemaakt.

Men zag het aan Pauline dat zij ongaarne het voorstel van Donatien van de hand wees, en daarom werd er overeengekomen dat alleen de grijsaard en zijne vrouw het bovengenoemde bezoek zouden afleggen, terwijl Pauline, in gezelschap van Mevrouw de Trénoy, met Donatien zou meegaan.

Ons drietal had juist de Koninginneplaats overgestoken en wilde de Koninklijke Straat inslaan, toen uit het koffiehuis, dat een der hoeken van deze straat vormt, een persoon naar buiten kwam die bij hun aanblik hevig ontroerde.

Deze persoon, van middelbare lengte en oogenschijnlijk veertig à vijf en veertig jaren oud, was gestoken in een oud versleten kleed, waarin hij zich blijkbaar geheel thuis gevoelde. Een oude, breedgerande strooihoed bedekte slechts onvolkomen de verflenste trekken van zijn terugstootend gelaat.

Hij bleef eenige oogenblikken op het gaanpad staan tot dat zij, die zijne aandacht getrokken hadden, hem eenige schreden vooruit waren.

In een gebogen houding sloop hij hen na.

Hij verloor hen op hun verdere wandeling geen oogenblik uit het oog, en toen zij naar het huis van den heer Desherbiers terugkeerden, bleef hij hen eveneens op een afstand volgen.



illustratie
een duister verleden. - De onmacht.


Met de beide dames voor de deur aangekomen, liet Donatien de Monaville haar alleen en verwijderde zich. Het was klaarblijkelijk dat de verspieder het niet op dezen laatsten gemunt had, want hij verroerde zich niet van zijne plaats.

Mevrouw de Trénoy bleef nog eenigen tijd met hare vriendin staan spreken en verliet haar toen met de belofte van spoedig terug te keeren.

Pauline belde tweemaal, en veraam van de dienstmeid, die open deed, dat hare grootouders nog niet thuis waren.

Zij belastte het meisje nu met eene boodschap in de buurt en deze, die slechts weinige minuten moest uitblijven, liet de deur op eene spleet staan. De man dien wij op den uitkijk hebben laten staan, liep haar bijna tegen het lijf en trad, na haar eenige woorden toegevoegd te hebben, zonder aarzelen het huis binnen, klom den trap op en klopte aan de deur der kamer, waarin Pauline zich bevond.

Mejuffrouw Desherbiers maakte open en zag den vreemdeling, die langzaam den hoed afnam en met over elkander geslagen armen voor haar stond, vluchtig aan.

Plotseling trad zij terug, slaakte een doordringenden kreet en stortte als door den bliksem getroffen, achterover op den grond...

De onbekende had dit blijkbaar niet verwacht, want hij scheen niet te weten wat hem te doen stond, en mompelde eenige woorden, die van een hevigen toorn getuigden.

Na eenige aarzeling snelde hij de trappen weer af en bevond zich in een oogwenk op de straat.

 

Het was tijd, want de door Pauline geslaakte kreet was gehoord door de benedenbewoners van het huis, die ijlings naar boven kwamen stormen.

Zij vonden Pauline, nog steeds schijnbaar levenloos, op den grond uitgestrekt. Zij legden haar op een rustbed en poogden haar in het leven terug te roepen.

Daar zij evenwel hierin niet mochten gelukken, zonden zij om een dokter.

Middelerwijl keerde de heer Desherbiers alleen naar huis terug, daar zijne vrouw hem onderweg verlaten had, om nog eenige inkoopen te doen. Hij ontmoette Mevrouw de Trénoy en overreedde haar met hem meê te gaan.

Men oordeele over beider ontsteltenis toen zij het jonge meisje aantroffen in een toestand, die hun deed gelooven dat een toeval plotseling een einde aan haar leven had gemaakt.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken