Hedendaagsch tooneel.
Door Musicus.
Als men van tooneel spreekt in onzen tijd, doelt men vooral op het fransch theater, dat inderdaad den toon geeft aan de beschaafde wereld. De fransche lichtzinnigheid, vol historische dwaasheden, vol anachronismen, vol dikwijls walgelijke tegenstrijdigheden, heerscht onbeperkt, en heeft het tooneel der Franschen veel geleden onder opzicht van ware kunst, onder opzicht van zedelijkheid is het een zoo groote aanstoot geworden, dat een zijner voornaamste steunpilaren in geweten heeft moeten uitroepen: ‘Breng er nooit uwe dochters heen,’ en waar de dochter niet verschijnen kan, daar ook is immers geen plaats voor de moeder?
Hier en daar wordt wel eene poging aangewend, om aan het tooneel een eigenaardig en oprecht kunstkarakter te geven, zoo als Irving doet in het Lyceum theater te Londen, - waar deze direkteur, Shakespeare in alle waarheid tracht weer te geven - zoo als Richard Wagner in zijn Baireuth-theater; doch dit zijn afgezonderde pogingen, die zonder merkbaren invloed zullen blijven op de olifant-, locomotief-, dolken vergifvoorstellingen, welke in onze dagen in de mode zijn.
Richard Wagner's pogingen zijn echter zoo grootsch van karakter, dat zij vermeldenswaardig zijn. De kritieken tegen zijne Niebelungen hebben hem niet afgeschrikt; zijn Parsifal, die onlangs te Baireuth werd opgevoerd, is er ons het sprekende bewijs van. Nogtans zijn de kosten, ter opvoering van dergelijke stukken, overgroot; doch zij worden door eene vereeniging, die thans zoowat 1400 à 1500 leden telt, gedragen.
Van deze bewonderaars van den mystieken meester zijn er 987 Duitschers, 178 Oostenrijkers, 54 Russen, 41 Engelschen, 31 Belgen, 31 Franschen, 28 Zwitsers, 27 Amerikanen, 15 Nederlanders, 10 Spanjaards en 7 Italianen. De Bayreuther Patronat Verein heeft, zoo als men weet, een afzonderlijk schouwburg, dat slechts van tijd tot tijd voor het opvoeren der werken van den grooten meester geopend wordt, omdat Richard Wagner van dit denkbeeld uitgaat, dat men niet ieder dag iets goeds zien kan, en, even als bij de Grieken, het opvoeren van een kunststuk, een groot en opwekkend feest zijn moet.
Richard Wagner versmaadt de fransche pirouettenschool; hij is Duitscher in den vollen zin des woords, en wil ook eigen kunstbronnen voor zijn volk doen ontspringen. Hij zoekt zijne effekten in de oude traditiën, in de legende en ridderromans, en brengt deze laatsten met al de mystieke tooverkracht van zijn onvergelijkelijk genie, op de planken. Parsifal te Parijs opgevoerd zou, zoo niet gefloten worden, dan toch weinige representatiën beleven, evenmin als het met zooveel kristen gevoel geschreven opera van Gounod, Polyeucte; in Duitschland maakte Parsifal inderdaad furore - en met reden.
Het onderwerp zal des te duidelijker doen zien wat al verschil er bestaat tusschen de Wagner's manier van opvatting en die der tegenwoordige fransche school.
Parsifal hoort thuis in de cyclus van sagen der twaalfde eeuw, en misschien vroeger; het is een van die waarin de H. Graal voorkomt, de schaal uit welke Kristus at bij het H. Avondmaal en waarin Joseph van Arimathea het bloed opving, dat uit de zijde van den Zaligmaker aan het Kruis dropte. Die Graal, alsmede de speer van Longinus, van hand tot hand overgegaan, werd eindelijk in het paleis van Montsalvat, in een afgelegen hoek van Spanje, bewaard; het was onder de hoede gesteld van engelen en omgeven door eenen krans van ridders zonder vlek, dapper en godvreezend.
De toovenaar Klingsor, een heiden, wilde tot het heiligdom toegelaten worden; doch men wees hem af, en om zich te wreken bezigde hij toovermiddelen tegen de Graalridders. Amfortas, de zoon en opvolger van Titurel, greep de H. Speer, trok tegen den heiden op; doch deze ontnam hem de Speer en wondde hem in de zijde, en die wonde die Wunde ist's, die nie sich schliessen wil.
Ziedaar het verhaal van Gurnemanz, den ouden ridder, als hij 's nachts in het heilige woud waakt, waar de toeschouwer den dag ziet aanbreken. Heerlijke morgen, heerlijk tooneel als de ridders knielen en bidden, waarna zij optrekken om de wacht te houden aan den heiligen vijver, waar de gewonde Amfortas zich baden moet.
De Graalridders hebben eene vrouwelijke bode, Kundry genaamd, doch die heimelijk onder de toovermacht van Klingsor gekomen is. Zij is de eeuwige worsteling tusschen het goede en het kwade - eene verschrikkelijke figuur; die nu uit de booze macht wil verlost zijn, dan weer onder deze terugvalt; hare houding, hare woorden, hare gebaren alles is fantastisch. Zij bewijst dienst aan allen, doch neemt geen dank aan.
Amfortas, de zieke vorst, wordt op eene prachtige draagbaar, onder een hartroerend gezang, naar het bad gedragen en Gurnemanz, de oude Graalridder, maakt den knapen bekend met de woorden, die Amfortas eens op den Graal gelezen heeft:
Een reine dwaas, door medelijden wetend geworden, zou hem, den zieken vorst, redden.
Eensklaps komt eene blanke zwaan met forschen vleugelslag op het tooneel gefladderd; zij is door eenen pijl gekwetst en valt sterved neer. Groot is de ontsteltenis, want de zwaan is een heilige vogel. De dader dezer heiligschennis wordt weldra voor den dag gebracht: het is Parsifal, een jongeling flink en schoon, doch dwaas en onnadenkend. Ook als Gurnemanz hem zijne wreedheid verwijt opzichtens den heiligen vogel, breekt de knaap, door berouw getroffen, pijl en boog in stukken.
Parsifal weet niet van waar hij komt, hoe hij heet; maar Kundry kent hem. Dat kind, zegt ze, is de zoon van Gahmuret, wiens vader sneuvelde in den kamp tegen de Arabieren, en die door Herzeleide, zijne moeder, alleen en afgezonderd in een eenzaam woud werd opgevoed. Eens had de zoon echter prachtige ridders gezien en was hen gevolgd, en dat vertrek had zijne moeder het leven gekost.
Bij het hooren van die woorden, wordt de jongeling woedend, grijpt Kundry bij de keel en niet zonder moeite gelukt het den Graalridder de bodin te ontzetten. Hevig aangedaan is de knaap, doch Kundry schept water voor hem en loont kwaad met goed, en echter is zij woedend en treurig als men haar prijst om die daad.
Amfortas keert terug uit het bad en wordt naar het Graalpaleis teruggedragen; doch Gurnemanz hoopt dat die Parsifal de dwaas is, die komen en redden zal. Hij neemt hem mee naar de burcht, waar het heilig feest van den Graal zal gevierd worden. Dat feest is als een aandenken aan 't H. Avondmaal: al wie rein en zonder zonde is, wordt door de aanwezigheid alleen van den Graal gespijzigd.
Prachtig is hier het tooneel-effekt: het rotsig landschap, bloeiend en tintelend, schuift nevens Gurnemanz en Parsifal weg. De twee personen schijnen voort te gaan, door de beweging der schermen - een effect, dat echter reeds van voor lang werd toegepast. Allengs nadert men de burcht. Van verre klinken klokken, klaroenen en bazuinen. Weldra naderen die tonen, en eindelijk bevinden zich Parsifal en Gurnemanz in eene tooverachtige zaal, waar het licht van boven invalt.
In het midden van die zaal staat een altaar. Op de tafels ziet men glinsterende bekers. Graalridders nemen aan de tafels plaats; knapen en pages bezetten de galerijen tot hoog in den koepel. De oude Titurel beveelt Amfortas, die binnengedragen wordt, den Graal te ontblooten: doch hij is daar de eenige ziel met zonden beladen; hij is op Klingor's aandrijven door Kundry tot zonde gebracht en terwijl het verlangen van den Graal te zien, de ridders in opgetogenheid brengt, breken zijne wonden integendeel open en lijdt hij zóó hevig, dat hij om vergiffenis bidt en verlangt te sterven.
Op dat oogenblik klinkt, uit de hoogte des koepels, de engelenzang: durch Mitleid wissend. Die mysterieuze zang beurt den vorst op, geeft hem hoop en vertrouwen; hij onthult den Graal - en zie, daar glanst in een purperen gloed, de geheimzinnige schaal! Parsifal is diep bewogen met het lot van den armen koning; het tooneel van den Graal heeft hem met bevende verwondering geslagen. Die stemmen uit den hemel hebben hem als in eene andere wereld gebracht; doch hij weet of begrijpt niet wat hij gezien heeft.
Gurnemanz is lastig, boos, omdat hij in zijne hoop, opzichtens Parsifal, bedrogen werd. Hij toch was niet degene dien de profecie hem aanwees; hij stoot hem dan ook buiten den burcht; doch nog altijd klinkt hoog in den hemel eene enkele altostem, die zingt: durch Mitleid wissend.
Onbeschrijfelijke indruk!
In het tweede bedrijf zijn wij in Klingsor's kasteel, en wij zien den toovenaar in eenen toren, waar hij, in eenen tooverspiegel, alles opmerkt wat in den omtrek voorvalt. Parsifal, uit het Graalpaleis gestooten, is verlokt door de pracht van Klingsor's kasteel en de toovenaar ziet hem dan ook naderen. Klingsor weet dat Parsifal de reine dwaas is, die aan de voorspelling zal beantwoorden en die ook zijne macht zal verpletteren. Hij wil hem dan ook door zijne tooverkunsten machteloos maken, dat is tot zonde brengen en ‘onrein’ doen worden.
Kundry heeft Amfortas doen vallen en de Speer, waarmeê Longinus 's Heeren zijde opende, in zijne macht gebracht. Die Kundry is een gedoemd wezen; zij is gelijk Ashaverus veroordeeld om te blijven leven, want zij heeft Kristus bespot toen Hij, onder zijn kruis bezwijkend, door Jerusalem's straten ging.
Zij, zij moet Parsifal doen vallen in de zonde; weigeren is nutteloos. Klingsor is haar meester, en wie den meester vallen doet, zal ook haar uit de tooverketting bevrijden. Doch wie was machtiger dan die heiden! Parsifal verslaat de ridders, die de wacht aan het tooverkasteel houden, en om den toeschouwer te doen zien, dat hij eindelijk binnengedrongen is, verzinkt plotseling kasteel en toren, en verschijnt er een bloemhof, zoo weelderig, zoo schoon dat hij gansch de zaal op zijne beurt betoovert.
Op eene hoogte van den muur verschijnt Parsifal, die onmiddellijk door Blumenmädchen,