De Belgische Illustratie. Jaargang 15
(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijBloemen op het harde pad.
| |
[pagina 12]
| |
Er werd een prachtige maaltijd gegeven om de terugkomst der kinderen te vieren: de vrienden van Mijnheer Dedeling en hnnne dames waren in groot getal aanwezig. De keuze, dit moeten wij erkennen, was ten minste ditmaal, door den heer des huizes, met eene zekere zorg gedaan: het twijfelachtige was verwijderd gebleven: het kaf was zeer keurig van het graan gewand.
een oogenblik rust, naar j.d. stevens.
Al den luister, die de ijskoude Dedeling kon tentoonspreiden, was aan dit feest besteed; hij hield, in dit geval, zijn hoogen stand waardig op. Blazoen, zilver en kristal blonken rechts en links in de zalen en de genoodigde vrouwen waren wel is waar nict zelden oud en leelijk, doch zij waren van stand en behoorlijk met juweelen belegd - en dat zegt iets, zelfs veel. Als men een oogslag over eenige der hoofdpersonen van ons verhaal aan tafel wierp, kwamen de hoofdtrekken hunner karakters, voor den Scherpen waarnemer des te duidelijker uit. Ulrich Dedeling niettegenstaande zijne twintig jaren, bekommerde zich weinig om de adellijke schoonheden, hier en daar aan de tafel ten toon gezet: hij hief met des te meer welgevallen het champagne-glas op en zag daarin, met een fletschen glimlach, de peerlen opwaarts stijgen: hij was reeds eene soort van Falstaff of wilde dit zijn, gewis zonder ooit dat model voor oogen gehad te hebben, en zat liever gelijk de spreekwoordelijk geworden Sir John, bij juffrouw Haastig en | |
[pagina 13]
| |
Doortje ScheurlakenGa naar voetnoot(1), dan in een zoo adellijk gezelschap als hier.
admiraal seymour.
Monsieur de Capières was de hoffelijke Mephisto, zeer behoedzaam, zeer weerhoudend in zijne woorden en gebaren, doch die blijkbaar wel aan wat jongers, en zelfs aan iets anders dacht dan aan eene weduwe gelijk MarthaGa naar voetnoot(2), tot wie hij zou willen fluisteren: ..........en 'k zou misschien
U wel.... den gouden trouwring biên.
Het oog van dien man rustte soms, meer dan het der moeder lief was, op de schoone Heva, die echter zoo koel, zoo weinig aantrekkelijk en geopend scheen voor al de hoffelijkheden, die zich rondom haar opdeden, en dit van wege jonge en welgemaakte edellieden, dat de oplettendheid van.... een gouverneur zeker geen ingang zou vinden. Zeg mij nochtans het geheim van een vrouwenhart? Wie, de grootste menschenkenner zelfs, kan het doorpeilen? De avond viel; de zalen waren glanzend door het licht op luchters en girandolen. De deuren, die op een breed perron uitkwamen en van hetwelk men uitzicht had op den hof van het hotel, waren geopend en lieten de koele avondlucht binnen. 't Was een heerlijke avond; de volle maan wierp een fantastisch licht op de boomen en, onder deze door, over de gras- en bloemperken, en schiep daar wonderlijke licht- en schaduwbeelden. ‘Het is een avond, die aan Italië's hemel denken doet,’ zegde Monsieur de Capières, de schoone Heva vleiend buigend naderend, die op het perron en voor de breede leuning staande, een oogenblik versche lucht schepte, in gezelschap eener andere genoodigde. ‘Heelijk,’ antwoordde het jonge meisje, en de toon waarop zij sprak, was niet zóó koud als de Capières het verwacht had; want hij gaf hem moed om zich eenigzins op te beuren en juist niet als een mindere voor die twee vrouwen te staan. Hij sprak voort: de toon zijner stem was niet onaangenaam - verre van daar, en in de schemering zag men het geelachtige wit zijner oogen niet; hij sprak en Heva had nog naar niemand zoo aandachtig, met zooveel belangstelling geluisterd.
strafuitvoering in alexandrië.
Verwonderlijk, toen de Capières weer in de zaal, dus in het volle licht trad, had zijn gelaat | |
[pagina 14]
| |
in de oogen van het meisje, veel van zijne scherpte verloren, en zij volgde die wonderlijke figuur met eenen blik, dien zij zelve niet rechtvaardigen, noch uitleggen kon. Eenige oogenblikken later stond Heva andermaal buiten op den breeden trap, omringd door een aantal genoodigden, doch geen enkel van deze had den indringenden klank in de stem, den diepen zin in de woorden, welke dien zonderlingen de Capières deden opmerken. De mollige, trillende en gevoelvolle klank eener violoncelle steeg uit het diep der zalen op, en deed de gasten verwonderd opzien. ‘Welke verrassing!’ zegde men hier. ‘Indien Servais nog in leven ware...’ antwoordde men daar. ‘Onverschillig, 't is heerlijk! Still...’ fluisterde men ginder, en allen zwegen zoo niet uit muziekaal gevoel, dan toch omdat Heva, zwijgend als een standbeeld, luisterde. ‘'t Is Richard Wagner's Avondsterre, uit Thannhauser,’ fluisterde nog eene stem, en toen volgde ieder de sleepende en zielvolle melodie.
(Wordt vervolgd.) |
|