Freyr; dorpen, in de bergholen als verscholen, zoo als Waulsort en Hastières.
Onze lezers kennen zonder twijfel de stad Dinant, vroeger Dionant, al was het maar om hare leerachtig taaie koeken, in den vorm van de Leopolds-orde, de kerk van Dinant of anderzins, en zijne dinanderie of koperwerk. Zij weten, door de geschiedenis, hoe woelig, vechtachtig in vroeger eeuwen de nu zoo vreedzame Dinantees was, die nu eens tegen Namen, dan eens tegen die van Bouvignes optrok, met welke laatsten hij vooral bloedig oorlog voerde.
Laat ons een oogenblik bij de Bayard-rots stilstaan. Zij vormde weleer eene enkele massa; doch in den nacht van 29 op 30 Mei 1698, verscheen er boven Dinant een vuurbol, die vlammend een helschen gloed in het water der Maas en over de huizen van het stadje wierp, en eindelijk boven de hooge rots, met een donderenden knal, berstte.
Die losbersting was zeker wel het prachtigste vuurwerk, dat ooit door de weinige toeschouwers in het hol van den nacht, gezien werd. Een onbeschrijflijke stralengloed, door het water weêrgekaatst en een oogenblik gansch den omtrek kleurend, verscheen en verdween, en toen het morgenlicht doorbrak, zag men wel verwonderd dat de massa rots in twee gespleten was.
Deze rots belemmerde nog altijd den weg, toen eindelijk graaf de Guiscard, op het bevel van Lodewijk XIV, haar door zijne mineurs liet breken, en den 8 Juni 1696 langs die nieuwe baan, met zijne bezetting, Dinant verliet, zoo als er Napoleon eens als zegepraler doortrok, en Grouchy, na den slag van Waterloo, langs daar vluchtte, erger dan een hond met ingetrokken staart.
De Bayard-rots ontleent haren naam aan de schoone en ridderlijke legende van het ros-Beyaard, zoowel hier als in het waalsche land gekend. Het paard, een geschenk der toovergodin Oryande, was door den toovenaar Maugis gedresseerd en geen ros kon bij zijne vlugheid halen. Het was als een pijl, als een wind, als een bliksem zoo vlug en zoo snel.
Van het ros-Bayard mocht men als Calderon, in zijn Leven een droom, zeggen:
Gij vogel, zonder vederpraal,
Gij stroomdoorkliever, zonder schubbig kleed,
Woest dier, dat van instinkt noch rede weet,
Waartoe zoo wild en zoo ontzind
Door dit verwarde labyrint
Van naakte rotsen voortgestormd?....
De vier zonen van graaf Aymon, in onze streek gekend als de vier ‘Heemskinderen,’ door Carlomagnus vervolgd, waren zoo arm geworden dat zij slechts één enkel paard meer bezaten. Zij stegen dan ook alle vier op hetzelfde ros, gewis wel wat ridderlijker dan de zeven Zwaben uit de vertelsels van Grim, die met zeven en met ééne lans te velde trokken.
Bayard viel Carlomagnus in de handen en sedert het ros den oudsten der zonen verloren had, duldde het geen ander ruiter meer dan den vorst zelven; doch Ganelon, de verrader, wilde Carlomagnus toonen dat ook hij de rijkunst verstond en vroeg toelating van het fiere en ontembare paard te bestijgen.
De vorst liet dit toe; doch pas had Ganelon zich in het zadel gezet, of Bayard sprong onstuimig in den Maasstroom, duikelde, kwam lekkend en snuivend weer boven en herduikelde in de diepte; doch Ganelon zat zóó stevig in het zadel als de rots boven hem in den aardbodem vastzat.
Bayard sprong aan wal, bereikte de brug en wierp zich van die hoogte in den stroom; Ganelon werd nu ontzadeld en terwijl hij door het water werd meegesleept, sprong het ros aan kant, bonste in de hoogte, van rots tot rots tot boven op het punt derzelve en daar zich rekkend, hinnikte het zoo luid als een krijgstrompet die over de bergen galmt. Het sloeg met zijnen tooverhoef een diepen indruk in de rots, en verdween eindelijk voor eeuwig uit Carlomagnu's gezicht.
Nog dwaalt Bayard, het fiere ros, door de bosschen der Ardennen, zegt het volk, in de hoop dáár zijn meester, den oudsten der Heemskinderen, te ontmoeten.
Dat vertelde ik op een avond, aan den boord der Maas gezeten. In de verte zagen wij de zwarte rots, waarboven eene nog zwarter wolk, die van tijd tot tijd door het prachtige ijl-licht gebroken werd, alsof, zegde een der mijnen, het vuur van den hoefslag nog uit den steenklomp ontsprong.
Stap voor stap ontmoet men daar, in dien dichterlijken omtrek, de legende op zijnen weg, en wat ons het meest verwondert, is, dat er in dit schilderachtige land geen enkel dichter van doorslaande talent opstaat, die al de poëzie van vroeger dagen, door zijnen tooverslag doet herleven.
Dinant wordt in het schoone jaargetij zeer druk bezocht door toeristen van alle natiën. Het zijn echter slechts trekvogels. Wien men dezen avond op het frissche terras van het Hotel des Postes ontmoet heeft, is den volgenden dag gevlogen en des avonds door een' gansch andere, soms zijn antipode vervangen; doch juist die eeuwige verandering heeft ook hare bekoorlijkheid.
D.