Tot hare eeuwige schande heeft de Commune van 1870 de misdaad op het geweten, onder zooveel gedenkteekenen van fransche kunst en echt franschen geest, ook het oude stadhuis van Parijs vernield te hebben. Het was als beging de wereldstad een zedelijken zelfmoord, toen hare eigen zonen, door den waanzin der revolutie verblind, het monument harer gemeentelijke vrijheden, door eeuwen van strijd en arbeid veroverd, in rook en vlammen deden opgaan.
Onmiddellijk na de nederlaag der Commune vatte de parijzer gemeenteraad het plan op, het vernielde gebouw te herstellen; met eenparige stemmen besloot hij onmiddellijk de som van drie millioen franken tot dit doel af te zonderen en reeds van dat oogenblik af hield men zich bezig met het vaststellen van plannen, volgens welke die restauratie moest uitgevoerd worden. In 1872 schreef de prefect der Seine een wedstrijd uit, waarbij alle fransche architeeten werden uitgenoodigd eene teekening voor het nieuwe stadhuis te ontwerpen, waarna eene jury van kunstrechters uit de ingezonden ontwerpen eene keuze zou doen.
Het ontwerp der heeren Ballue en Deperthes werd, behoudens enkele wijzigingen gekozen en onmiddellijk werd met het reuzenwerk een aanvang gemaakt. Op dit oogenblik mag die arbeid, althans voor zoover het uitwendige aangaat, als geëindigd beschouwd worden, en kan men zich, met onze gravure voor zich, een denkbeeld maken van het gebouw, dat in de plaats van het oude parijzer raadhuis verrezen is.
Geen kosten zijn aan de uitvoering van het nieuwe stadhuis gespaard; bijna in elke richting zijn de oude gevels naar voren gebracht, terwijl zij ook veel hooger dan vroeger zijn opgetrokken. Heeft men in enkele opzichten de oude teekening behouden, bijna overal echter is die gewijzigd en zijn voor de oude romantische elementen modern-klassieke in de plaats gesteld.
De schilderachtige onregelmatigheden van het oude raadhuis zijn angstvallig weggenomen, terwijl menige eigenaardige versiering heeft moeten wijken voor de eischen der nieuwere hygiène. De inwendige inrichting is doelmatiger en practischer dan die van het oude gebouw; voor behoorlijke verlichting en verwarming is beter gezord; maar den karakteristiek franschen en parijzer stempel, waaraan het vroegere raadhuis zijne grootste schoonheid ontleende, is verdwenen. Sprak bij het oude gebouw elke lijn, elk ornament, elk beeld van het roemrijk tijdperk der fransche Renaissance, de meer klassieke, prachtige, maar koude vormen van thans maken het nieuwe wel tot een kunstwerk, maar stempelen het niet tot het zinnebeeld, het kapitool der machtige wereldstad, gelijk het oude in den vollen zin van het woord heeten mocht.
Een scherp contrast ligt dan ook in de beteekenis der beide gebouwen; strekte het oude ter verheerlijking eener machtige, vrije, groote burgerij, - het tegenwoordige wil men beschouwd hebben als een tempel der revolutie. Reeds vóór zijne voltooiing wilde men het als zoodanig inwijden met een revolutionnair feest, waar openlijk dezelfde beginsels gepredikt werden, die den ondergang van het oude hebben te weeg gebracht.
Men kan bij het beschouwen der afbeelding van het reusachtige gebouw, waaraan meer dan twintig millioenen zijn ten koste gelegd, de weemoedige gedachte niet onderdrukken: Wie weet hoe spoedig ook dit kunstwerk het lot van zijn voorganger treft!