Onze gravures.
In het land der pharao's.
De oevers van den Nijl trekken weêr eens de aandacht van geheel Europa. Het zijn echter ditmaal niet sterrenkundige ontdekkingen, waardoor de oude Egyptenaars hun naam beroemd maakten door heel de beschaafde wereld, noch ontdekkingen op oudheidkundig gebied, welke hun naam thans op aller lippen brengen. Alexandrië is het tooneel geweest van een ongehoord bloedbad, aangericht onder de Europeanen, die er zich sedert de opening van het Suez-kanaal hebben neêrgezet.
Een tweede voorbeeld van rassenvermenging, welke Alexandrië en Caïro aanbieden, zal men nergens ter wereld vinden. Ook is geen enkel land zoo dikwijls veroverd en onderdrukt; welke veroveraars het ooit in het hoofd is gekomen, om de schoone Nijldelta te bezitten, zij hoefden slechts ernstig te willen om het te nemen. De wilde Bedouïenen, de Ethiopiërs, de Perzen, de cohorten van Alexander en die van Cesar, de Turken en de Mamelukken en ten slotte de Franschen onder Napoleon hebben er beurtelings verschrikkelijk huis gehouden. Onder dien zondvloed van krijgsbenden en vreemde legioenen heeft zich steeds eene inlandsche bevolking weten te handhaven, welke men in gewone tijden kennen kan aan hare lompen en onderworpen houding, en over 't algemeen wordt zij niet minder onvatbaar beschouwd voor alle indrukken dan de beelden van de goden, die eertijds de graven versierden.
De ondervinding, thans opgedaan, heeft echter geleerd wat er met deze bedelende en roovende nakomelingen van het fijnst beschaafde volk der oudheid kan gedaan worden, indien zij opgezweept en in hun fanatisme aangewakkerd worden door een eerzuchtige, die hun vertrouwen heeft weten te winnen.
De Khedive, die hen thans in naam van den padisja van Constantinopel schijnt te regeeren, is reeds sedert lang door zijn minister van oorlog, Arabi-Pasja aan het volk voorgesteld als een werktuig in de handen der talrijke Europeanen, en het Mohammedaansch fanatisme is genoeg bekend, om te weten welke uitwerking eene voortdurende ophitsing onder die onbeschaafde volksmassa hebben moest.
Arabi-Pasja is dan ook de man, om wien zich in den laatsten tijd de geheele Egyptische kwestie bewoog, dewijl hij bij het volk den naam droeg van bevrijder, waartoe de opstookende taal van ulema's en sjeiks in de verschillende moskeeën niet weinig zal hebben bijgedragen. Hoe lang de verwikkelingen van het oogenblik zijn voorbereid, is moeielijk uit te maken, ofschoon men gemakkelijk kan nagaan, dat zulk een plotselinge opstand niet het werk van enkele dagen kan zijn.
Op den 11en juni brak het eerste oproer uit te Alexandrië en dat het zich op verschillende punten te gelijk liet gelden was een bewijs, dat er naar een vooraf beraamd plan gehandeld werd. Het gepeupel, gewapend met de nabout, een stok van een inlandschen esch, welke men reeds eenigen tijd te voren had uitgedeeld, doorliep bij troepen, onder het slaken van moordkreten, de stad en sloeg alle Europeanen neêr, die het op zijn weg vond. Eerst nadat de moordtooneelen vier volle uren geduurd hadden, trad het egyptisch leger als helper op. De gouverneur van Alexandrië had daartoe wel is waar onmiddellijk bevel gegeven, doch de kommandant maakte tegenwerpingen en zocht uitvluchten, en eerst toen er naar Caïro getelegrapheerd was, om van Arabi-Pasja zelf het bevel te ontvangen tusschen beiden te treden, rukte het garnizoen uit.
Een ooggetuige is de troepen gevolgd en was van verschillende moordtooneelen getuige. Hij zag duidelijk dat het gepeupel bij de nadering der troepen zich als bij afspraak rustig terug trok, terwijl de soldaten onder elkaar kwinkslagen ten beste gaven. Het oproer had plaats in het centrum der zoogenaamde frankische wijk, waar de meeste en rijkste magazijnen zijn en waar voortdurend de handelswereld van Alexandrië zich heen en weêr beweegt. Het was zondag en juist het uur der siesta, waaruit zich laat verklaren, dat de oproerlingen in het begin op geen tegenstand stuitten.
Met tiendubbele overmacht en meer wierpen zij zich op eenzame ongelukkigen, die hun heil in de vlucht zochten, om echter een zekerder dood te vinden, want men wierp hen de nabouts tegen de beenen en zoodra zij vielen, regende het woedende slagen op hoofd en rug, tot dat zij geen teeken van leven meer gaven. De meeste lijken waren door de gruwzame mishandeling zoo misvormd, dat men ze niet meer kon herkennen; alleen aan hunne verscheurde kleeren nog kon men zien wie zij geweest waren.
Het zal wellicht den lezer verwonderen dat de moordenaars met stokken gewapend waren, doch de stok is een wapen, waarmeê de Arabier het best weet om te gaan. Dit wapen was dan ook met overleg gekozen. In de moorden, die er bijna dagelijks op eenzame wegen plaats grijpen, spelen die stokken de grootste rol. Men noemt ze nabouts en zij zijn eigenlijk het onderscheidingsteeken van nachtwakers. Zij hebben de dikte en lengte van een gewonen bezemsteel, doch zijn zeer zwaar en bijna onbreekbaar. Zij worden uit Caramanië ingevoerd en van eene oostersche eschsoort gesneden.
Officieel werd later meêgedeeld dat er op den eersten dag 4 Arabieren en 45 Europeanen gevallen waren, doch weldra bleek dat deze getallen veel grooter waren. Een geloofwaardig ooggetuige heeft 's nachts alleen 16 karren met lijken van inboorlingen naar de haven zien rijden, waar haar inhoud in zee werd geworpen. Men weet ook dat op verschillende plaatsen der stad, waar gewapende Europeanen zich bij groepen hadden opgesteld en weêrstand boden aan de aanvallen van het gemeen, tien Arabieren tegen één Europeaan vielen. Men heeft zware steenen van de huizen op de oproerlingen geworpen, uit de vensters op hen geschoten, of is hun, zoo als dit een troep grieksche slagers deed, met hel mes te lijf gegaan. Het getal van 350 dooden, dat later opgegeven werd, is dus waarschijnlijker.
De meeste Europeanen vielen op het Consulsplein, waar zij tegen over eene groote overmacht Arabieren stonden, die hen één voor één afmaakten. Ook in de straten, die naar de haven voeren, werden de rijtuigen met vluchtelingen aangehouden en deze vermoord. Bij het uitbreken van het oproer was er niemand te zien en waren de winkels gesloten, zoo dat niemand deze ongelukkigen te hulp kwam. Er wordt verhaald dat vele welgezeten Arabieren de vluchtende Europeanen in hun huis eene schuilplaats aanboden; daarentegen is het bewezen dat alle Europeanen, die in eene policiewacht van het havenkwartier vluchtten, daar door policieagenten met bajonetsteken werden afgemaakt.
Dezelfde ooggetuige deelt ook meê, hoe hij op het Consulsplein, waar hij door eene vaste houding en langzaam voortgaan een aanval der hem voorbijsnellende moordenaars ontging, een reeds bloedend, net gekleed heer zag aanvallen, die in zijne vlucht door twee policiesoldaten werd tegen gehouden, zoo lang tot hij onder de woedende slagen neêrviel. De slachtoffers van het oproer zijn, wat de Europeanen aangaat, meestal ongetrouwde jongelieden van den deftigen handelsstand.
De moordenaars waren over het algemeen in vodden gehulde pakdragers, voerlieden, ezeldrijvers, ambulante verkoopers van twijfelachtige waren, schoenpoetsers en Berbers. Deze laatste klasse is te Alexandrië door duizenden weggejaagde bedienden van allerlei soort zeer talrijk en reeds lang waren zij eene pest van het verkeer op straat.
Het spreekt van zelf dat de consuls onmiddellijk om bescherming werden aangesproken, doch deze zelf werden mishandeld en mochten van geluk spreken er het leven niet bij ingeschoten te hebben; want de khedive en Arabi-Pasja wierpen beurtelings de schuld op elkander. Er volgde tusschen hen beiden wel is waar eene verzoening, doch daarmeê was het gevaar voor de Europeanen niet geweken, want onmiddellijk daarop kwam het verbod voor de Europeanen om wapens te dragen, een verbod dat zich zelfs tot wandelstokken uitstrekte, zoo dat hun niets anders overbleef dan zich door eene overhaaste vlucht te redden op de schepen, door de verschillende natiën met dat doel daarheen gezonden.
Meer dan 20.000 personen hebben Egypte toen verlaten met alles wat zij aan waarde konden meênemen, en men heeft berekend dat met hen de helft van Egypte's rijkdom uit het land verdwenen is. De Egyptenaren zullen dus in hun eigen werk gestraft worden.
Het is onze taak niet uiteen te zetten hoe deze opstand de aanleiding kan worden voor groote verwikkelingen en hoe reeds de Mogendheden, te Constantinopel in conferentie vergaderd zijn geweest, om deze zaak te regelen. Wij willen er dan ook slechts melding van maken, alsmeê van het feit dat de engelsche vloot, welke voor Alexandrië ligt, het bombardement van de vestingwerken begonnen is, welke op bevel van Arabi inderhaast waren opgeworpen en gewapend en de stad op ongehoorde manier is verwoest door wilde horden, die moordend, plunderend en brandend door de straten trokken.
Met echt oostersche slimheid speelt Arabi zijn rol en streeft er naar den troon der oude Pharao's te beklimmen, onafhankelijk van elke Mogendheid. Zijne omgeving, waaronder zich vele fransche communards bevinden, juicht elk zijner woorden toe. Een dezer laatsten is bezig voor hem het leven van Napoleon I te vertalen in het arabisch. Arabi schijnt in dien grooten man zijn ideaal te zien, en niet lang geleden moet hij in een vriendenkring bij het bespreken van Napoleons heldendaden hebben uitgeroepen: ‘Hij is mijn model. Ik zal doen