De Belgische Illustratie. Jaargang 14
(1881-1882)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijDe oude schilderij.
| |
[pagina 376]
| |
het klokske, toen de deur van het kamerke openging en er een mannenstem vroeg: ‘Moet de man maar binnen komen, pater?’ ‘Ja!’ Pater Ambrosius werpt schielijk een witten doek over de schilderij en begint de kamer weêr op en neer te gaan. - Juist is hij aan de deur, toen zij geopend werd en Jan Draed in eerbiedige houding binnentrad. ‘Ah, Jan, hoe gaat 't?’ roept pater Ambrosius. ‘Goed, pater, doch het verlies van de schilderij kan ik maar niet vergeten.’ ‘Ik wil 't gelooven, Jan! Maar ge zoekt ook niet.’ ‘Waar moet ik zoeken, pater?’ ‘Wel overal, bij mij......’ Jan lacht even en ziet pater Ambrosius ongeloovig aan. ‘Kom, Jan,’ zegt pater Ambrosius ‘ik ga u eens helpen. Is dat de schilderij?’ sprak hij, de witte doek wegnemende, die de aan ons bekende schilderij verborg. Jan beziet de schilderij en zegt verlangend: ‘God gave het, pater. 't Is schoon!’ ‘'t Is dus de uwe niet, Jan?’ ‘Wel neen, pater!’ EEN NIEUW MODEL PARAPLU.
‘En toch is zij van u, Jan! - Ik heb haar gestolen om u gelukkig te maken Toen ge uit de stad was ben ik even bij u geweest en 'k heb toen oplettend de schilderij beschouwd. Zij was vuil en dik van 't vernis. - Toch zag ik iets in de schilderij en besloot haar voor u op te knappen. - Ik kwam 's avonds terug om de schilderij te halen, maar hoe ik ook riep, juffrouw Hard kwam niet. Ik besloot de schilderij maar mede te nemen en u later haar terug te schenken. - Ik ben met het stuk niet bedrogen, Jan: 't is een echte Rubens, lees maar: ‘RUBENS 1616.’ - Ge zijt rijk, jongen! - Ik weet een kooper, die er dadelijk 55,000 franken voor ter hand zal stellen! - Ge hebt nu maar te spreken, wil je haar verkoopen?’ ‘Neen, pater! - Ik kan van het doek niet scheiden. - Ik ben tevreden met mijn lot. - Wat heb ik meer noodig?’ ‘Dus ge wilt het doek niet verkoopen, Jan?’ ‘In het geheel niet, pater.’ ‘Nu, Jan, bedenk u er nog maar eens op,’ sprak pater Ambrosius, terwijl hij Jan de deur uitliet. Jan hoorde de laatste woorden niet, hij vergat zelfs pater Ambrosius te groeten. Hij ijlde naar huis en vertelde zijne vrouw en juffrouw Hard, dat de schilderij gevonden was, dat zij schooner was dan vroeger, dat zij in een gouden lijst stond, dat pater Ambrosius haar had. Van de 55,000 franken sprak hij echter niet. Juffrouw Hard en Netje Draed zagen elkaar zwijgend aan, en 's avonds bij het avondgebed bad men een ‘rozenhoedje’ meer om Gods Moeder te bedanken voor de verhooring van het gebed, dat door Jan en zijne familie gestort was voor de terugvinding van de schilderij. | |
V.Plechtig en statig traden de bedevaartgangers de Lieve Vrouwekerk van Antwerpen binnen. Een heerlijk Te Deum zou de bedevaart naar Scherpenheuvel besluiten! Treffend klonk het dankgebed door de heilige gewelven van het tempelgebouw. Bij het Te Ergo knielden allen neder om Gods hulp af te smeeken door de voorspraak van diens Heilige Moeder. Jan Draed was niet afwezig, ook hij knielde neder en met vuur riep hij: ‘Maria, mijne moeder, verlaat mij niet! Ik zal u nooit verlaten, ik wil u altijd dienen! Maria, wees duizendmaal gegroet!’ Na afloop der plechtigheid begaven Jan en zijne vrouw zich terstond naar huis. ‘Weet ge wat ik Maria gevraagd heb, Netje?’ sprak Jan. ‘Nog niet, Jan.’ ‘Ik heb Onze Lieve Vrouw gevraagd....’ ‘Maar, Jan, spreek toch door!’ ‘Dat ik mijne schilderij nu thuis moge vinden en ik voel dat ik niet teleurgesteld zal worden.’ Jans vrouw gaf geen antwoord en zwijgend ging ons echtpaar de Voddenstraat door. Toen zij in de Augustijnstraat traden, zagen Jan en zijne vrouw elkander zwijgend aan, alsof ze zeggen wilden: ‘wat beteekent dat?’ En geen wonder! Uit vele huizen staken vlaggen en wimpels, het beeld van Maria, in den gevel van 't gebouwtje, waar Jan woonde, prijkte met al zijne versierselen. Jan Draed en zijne vrouw stapten goed door. Eindelijk staan zij voor hunne woning. De deur is open, ze kunnen zoo maar binnen gaan. Maar Jan en zijne vrouw blijven op de stoep staan; het bord aan den muur is versierd met groen, vlaggedoek en bloemen - en de letters zijn opnieuw geschilderd, zoodat ze thans beter uitkomen: Jan Draed maekt op de maet
Laerzen fijn van sneê en draed!
Ze zien in 't rond of er niemand is, die hun dat ongewone zal uitleggen. Geen enkele buur is aan de deur, geen kind is op straat. Wel gaan er eenige menschen voorbij, doch 't zijn onbekenden! Zij zijn even wijs als Jan en zijne vrouw, zien naar 't gekroonde bord aan den muur en gaan verder. ‘We zullen naar binnen gaan, Netje,’ zegt Jan. Netje zegt niets en gaat de deur binnen; Jan volgt. Het werkkamerke is gesloten, doch de sleutel steekt in 't slot. Jan opent, doch blijft met zijne vrouw op den dorpel staan. Het binnenste van het kamerke is geheel veranderd; alles wat het verblijf van een schoenmaker verraadt is opgeruimd. De prenten aan den muur zijn weg en op den grond ligt een tapijt, dat eene waarde van verscheidene franken vertegenwoordigt. Doch Jan en zijne vrouw zien niet naar dat alles, hun oog ziet voortdurend naar den muur, waar vroeger de schilderij hing. Van den witten muur is niets zichtbaar, hij is behangen met draperieën van blauwe zijde, waarop met zilveren letters geteekend staat: ‘Maria, wees duizendmaal gegroet!’ Voor de blauwe draperie staat op een voetstuk een wonderschoon beeld van Maria te midden van groen en bloemen. - Vier groote waskaarsen prijken op zilveren kandelaars, en voor het beeld staan twee knielstoeltjes, en over elk stoeltje hangt een zilveren ‘rozenkrans’ als om Jan Draed en zijne vrouw uit te noodigen, neêr te knielen en te bidden. Jan en zijne vrouw snellen dan ook naar de stoeltjes, knielen neêr en danken Maria. Zij zijn geheel gebed en merken juffrouw Hard en pater Ambrosius niet op, die aan de deur van het kamerke dit tooneel met welgevallen gadeslaan. Ten laatste beweegt Jan Draed de zilveren koralen van den rozenkrans niet meer, hij slaat de oogen op, beschouwt het beeld, en getroffen door de treffende uitdrukking van het gelaat, roept hij luid: ‘Maria, als dit in ruil is voor mijne schilderij, ben ik MEER dan voldaan!’ ‘En ik ook!’ roept zijne vrouw. ‘En ik niet! Ik ben niet voldaan!’ roept pater Ambrosius. Jan ziet op en blijft den pater bedremmeld aanstaren. ‘Neen, Jan, ik ben nog niet voldaan. - Ik kende uwe liefde tot Maria. Ik begreep dat ik u door hetgeen nu gebeurd is, schadeloos zou stellen voor het verlies uwer schilderij. Ik haalde verscheidene buren over om met mij uwe terugkomst uit Scherpenheuvel zoo gelukkig mogelijk te maken. De vlaggen, het versierde beeld in den gevel, en vooral uw gekroond bord aan den muur getuigen van hunne bereidwilligheid.’ ‘Och, pater, ik ben meer dan voldaan,’ onderbrak Jan. ‘En ik ben blij, dat Jan de schilderij niet aan Nathan Cracau verkocht heeft!’ riep vrouw Draed. ‘Ik zou het zalig genot niet gesmaakt hebben, wat mij nu te beurt valt.’ ‘En ge hadt maar 1000 franken ontvangen, vrouw Draed,’ zei pater Ambrosius. ‘En thans, eerwaarde?’ vroeg vrouw Draed. ‘Wel 55,000 franken! Jan moet straks medegaan, ik zal hem het geld ter hand stellen. Krijgen we nog 55,000 franken ook, eerwaarde?’ vroeg Jan. ‘Zeker, jongen. Tegen uw wil heb ik het stuk verkocht aan den priester Arnolds te Brussel. 't Is reeds in zijn bezit. Ge waart straks tevreden, Jan, - thans toch niet minder?’ vroeg de pater na eenige oogenblikken. Jan sprak niet, hij greep de handen van pater Ambrosius en riep: ‘Na God en Maria, pater, heb ik u thans het meeste lief! Wees gedankt, en Maria zal voor u bij haren Zoon bidden, dat ge den Hemel krijget tot loon uwer werken.’ Pater Ambrosius vertrok, gevolgd door Jan, die 't geld ging halen. Den volgenden dag kwamen de buren Jan en zijne vrouw gelukwenschen, en 's avonds was het volop feest in de Augustijnstraat!Ga naar voetnoot1) 't Geld maakte Jan en zijne vrouw niet hoogmoedig. Zij bleven in het huiske stil en gerust leven. Jan haalde zijn bord binnen en hield op, schoenmaker te zijn. Hij stierf na juffrouw Hard en zijne vrouw, die den ouderdom van 74 jaren bereikte, en op zijn graf plantte men een kruis, waarop te lezen stond: Gedenk in uwe gebeden:
Jan Draed.
Hij had Maria lief,
En vond daardoor reeds hier op aarde
Vrede.
R.I.P.
|
|