Straalen zijne betrekkingen met de muzikale spoorwegschimmen nog wat gerekt; doch waren deze lief en sympathiek, de trein zelf was onverbiddelijk, en rolde weldra met tergend geraas de statie van Haarlem binnen.
Na in alle haast een paar op het perron staande bekenden te hebben gegroet, hun geen tijd latende om hem te vragen, wat hij te Haarlem komt zoeken, wandelt Van Straalén den weg op naar Overveen. Had Fanny geen oogen genoeg gehad voor al die bloemen, Van Straalen zag er niet naar, of althans zonder eenige opgetogenheid of bewondering. Vooreerst was dat tafereel hem niet nieuw, doch al zou het dat ook al zijn geweest, voor hem bestond slechts ééne bloem, en dat was Fanny. Zoo hij die gedachte had uitgesproken, en zijn koffiehuisvrienden hadden ze afgeluisterd, zouden zij voorzeker niet weinig hebben gelachen over die poëzie, en allicht had hij dan iets moeten hooren van een vlinder, die vroeger nooit verscheidenheid genoeg in dergelijke bloemen had kunnen vinden; maar hij was alleen, en had er genoeg over na te denken, hoe hij het zou aanleggen om bij Fanny den grooten stap te wagen. Na lang nadenken kwam 't hem het best voor alles aan het oogenblik, aan het toeval over te laten; hij wist overigens, dat het hem aan woorden niet ontbreken zou; daaraan was hij nooit arm geweest bij het aanknoopen van lichtzinnige betrekkingen, hoeveel te minder thans, nu zóóveel op het spel stond. Wat zou hij doen, zoo zij eens ‘neen’ zei?.... Och, maar dat was een onmogelijkheid.... En toch, zoo die onmogelijkheid eens mogelijkheid werd?... Wat zou het leven hem dan nog waard wezen.... dan was het maar het beste om van de aarde te verdwijnen.... En moeder dan?.... Van Straalen bleef stilstaan.... moeder, herhaalde hij, moeder, die ik zoo innig liefheb.... ik zou over haar naam schande brengen, haar den doodsteek geven.... ik zou wegreizen, ver wegreizen, om mij te verstrooien en te vergeten... Alsof ik dat zou kunnen!....
In gedachten verzonken en werktuigelijk voortstappende, had Van Straalen niet opgemerkt, dat in de verte twee vrouwelijke wezens, arm in arm, naderden. Eensklaps steeg hem het bloed naar het hoofd; want in zijn oor drong een geluid, dat hij kende. Half blijde, half onthutst ziet hij op, en geen twintig schreden van hem verwijderd, bevinden zich Fanny en juffrouw Jeannette. Haastig op haar toetredende, maakt hij zijn excuus, dat hij de dames niet eer heeft gezien.
‘Naar het me voorkwam,’ zei Fanny, na juffrouw Jeannette Brender aan hem te hebben voorgesteld, ‘hieldt ge een wijsgeerige beschouwing over, ja, over wat, daar bloemen toch niet wijsgeerig, maar veeleer dichterlijk stemmen; maar misschien was uw geest bezig met dat hoopje verwelkte ginds?’
‘Pardon, 't waren geen bloemen, die me zoo verstrooid deden zijn; ik dacht na over een proces, dat ik in handen heb, en natuurlijk gaarne zou winnen.’
‘En dat help ik u volgaarne hopen, vooral als het uw eersteling is.’
‘Dat is het.’
‘Het moet bepaald belangwekkend wezen, voor het eerst, gekleed in toga en met de baret op het hoofd, publiek voor het recht op te treden. Er is immers geen luchtje aan, mijnheer Van Straalen? Ik heb pa wel eens hooren spreken van advocaten van slechte zaken.’
‘Ze is zoo zuiver als goud.’
‘Welnu, dan moet u bepaald winnen.’
‘Daar ben ik nog zoo zeker niet van.’
‘Niet? Maar recht is toch recht.’
‘Zeker; en onrecht is onrecht. Recht kan echter op verschillende manieren worden uitgelegd, zonder daarom onrecht te worden. Wanneer ik bv. meen recht te hebben op iets, en de andere betrokken partij, dit niet erkennende, betwist het mij, dan heb ik nog het recht niet dit onrecht te noemen, althans niet wettelijk, wèl moreel. Voor de wet komt het er alleen op aan om le vrai ook vraisemblable te maken, of omgekeerd.’
‘Begrijpt ge dat juridisch abracadabra, Jeannette?’ vroeg Fanny.
‘Ja en neen,’ lachte deze; ‘maar ik vrees, dat als mijnheer zóó voortgaat, ik gauw den draad kwijt zal wezen.’
‘Dan zal ik mijn geïmproviseerde dissertatie maar afbreken, dames, en liever eens informeeren hoe het u hier bevalt, juffrouw Fanny.’
‘Mij? O voortreffelijk, mijnheer Van Straalen; de natuur is me bijzonder gunstig gezind, zoodat ik al eens aardige wandelingen en ritjes, waarop juffrouw Jeannette steeds mijn trouwe gezellin is geweest, in de bekoorlijke omstreken gemaakt heb. Die scherpe tegenstellingen van duin en lachend groen, iets weêr geheel anders dan wat de omstreken van Arnhem te zien geven, mag ik wel. Gisteren waren wij te Zandvoort, en hebben wij in den electrischen tram gezeten.
‘En is u dat bevallen?’
‘Zooals u denken kunt; 't is inderdaad intrigeerend, zoo maar in eens over de rails te vliegen, zonder locomotief, zonder paarden, gedreven door een macht in een doosje. Alleen vind ik het wel een beetje speelgoedachtig, het plezier duurt te kort. Men krijgt den indruk, dat de onderneming slechts als 'n soort van publieke vermakelijkheid is ingericht en men ziet onwillekeurig rond, of er geen orgeldraaier bij is, even als bij een mallemolen.’
‘Altijd ondeugend; u moogt wel oppassen, dat de heeren commissarissen u niet hooren; want die schijnen met hun lijntje, het eerste van dien aard in ons land, erg ingenomen te zijn, en droomen van een toekomst voor Zandvoort, welker verwezenlijking ik op zijn zachtst genomen zeer raadselachtig denk.’
‘Vindt ge?’ bracht juffrouw Jeannette in het midden, op een toon, die duidelijk te kennen gaf, dat zij het met die zienswijze niet eens was.
‘'t Spijt me, dat ik misschien een illusie knak, lieve dame; maar wezenlijk, ik vind, dat wat in den laatsten tijd te Zandvoort geschiedde, veel heeft van hetgeen men op een kermis ziet. De ondernemers van den spoorweg Haarlem-Zandvoort, die er natuurlijk het grootste belang bij hebben, dat het zaakje bloeit, vervullen, mijns inziens, de rol van uitleggers, die door veel geschreeuw en gebluf het publiek, dat een naburige tent binnen stroomt, welke een gevestigde faam heeft en geen aanbeveling behoeft, in hunne tent willen lokken. Het getij moet van Scheveningen naar Zandvoort worden verlegd; maar er zal nog heel veel water door de Noordzee stroomen, en Scheveningen zou eerst wel moeten worden verzwolgen, vooraleer dat gelukt. Het “Zandvoortsche Park,” of de zoogenaamde “Oase,” waarheen nu de electrische tram loopt, is letterlijk een parodie...’
‘Ja, daar kan ik u geen ongelijk in geven,’ viel Fanny in; ‘wat echter nog niet is, kan komen. Keulen en Aken zijn niet op één dag gebouwd, zegt men wel eens. Zeker, het oude Scheveningen met zijn boschjes en de onmiddellijke nabijheid van Den Haag, de hofstad, is veel schooner en aantrekkelijker voor vreemdelingen dan Zandvoort, dat pas begint. Dit neemt evenwel niet weg, dat ge wel wat streng over Zandvoort oordeelt, en als Amsterdammer, voor wien Zandvoort wordt opgebeurd, staat u dat alles behalve schoon. Ge zijt er zeker in langen tijd niet geweest?’
‘Ja, toch wel, nog geen veertien dagen geleden; ge wilt daarmeê ongetwijfeld zeggen, dat allengs overal villa's verrijzen.’
‘Juist.’
‘En hebt ge al onderzocht, wie die villa's laten bouwen?’
‘Neen.’
‘Voor verreweg het grootste gedeelte behooren zij aan degenen, die er op uit zijn om hun grond tegen zóóveel den vierkanten meter kwijt te raken, derhalve aan de lokvinken, die intusschen van de gewone lokvinken hierin afwijken, dat zij in 't geheel niet blind zijn, doch integendeel heel scherpe oogen hebben.’
‘Kent ge die heeren persoonlijk, mijnheer Van Straalen?’
‘Dat is te zeggen, kennen.... ik weet ten minste, dat de hoofdpersonen joden zijn, en hoe schreeuwender dezen gewagen van ‘publiek belang’ en van sympathie voor hun aangenomen vaderland, in dit geval voor de stad hunner inwoning - want die ik bedoel, zijn naar Amsterdam overgewaaide Israëlieten -, des te meer is het zaak voorzichtig te zijn.’
‘Zóó zijn immers niet alleen de joden? Dat doen alle financiers, jood of kristen.’
‘Dat is in zekeren zin waar; maar Zandvoort heeft bovendien op het oogenblik veel van een joodsche kolonie. Met gansche zwermen trekken de amsterdamsche Israëlieten er heen als naar de Leipziger Messe, zoo dat men er aan twijfelt op Hollands strand te staan, en zich de speelbal waant van een zinsbedrog?’
‘Dat wil ik niet tegenspreken; het joodsche element is er altijd sterk vertegenwoordigd, en zoo iets, dan zal vooral dàt vreemdelingen terughouden. Of een der heeren Rothschild moest zich gewaardigen, er zijn tent op te slaan, met een sleep voorname kristenen, die geld noodig hebben, in zijn gevolg. In dat geval zoudt gij eens zien, hoe gauw Zandvoort tot de eerste badplaatsen der wereld behoorde.’
‘Dat is, helaas, maar al te waar; het kapitaal, de machtigste hefboom, is in de handen van joden; vandaar de hooge toon, dien zij aanslaan, zich overal op den voorgrond dringende en zich gedragende, alsof eindelijk hun Messias, in de gedaante van een gouden kalf, gekomen en daarmede hun rijk aangebroken ware.’
‘Dat wordt hun echter in Rusland wel anders geleerd; ofschoon ik niet zeggen kan, dat ik met die onmenschelijke vervolging dweep.’
‘Maar gelooft ge dan, juffrouw Fanny, wat de joodsche pers daarover schrijft? 't Lijdt wis geen twijfel, dat die russische boeren, onbeschaafd, halve barbaren, Itzig en hoe hun uitzuigers mogen heeten, niet als jonge juffrouwen behandeld hebben; maar de gruwelen, die gemeld werden, zijn zeer overdreven door de verontwaardigde, koortsige verbeelding van joodsche journalisten, op duizend kilometer afstands van het tooneel, waar men zegt dat ze werden afgespeeld. Dat gejammer dient voor niets anders dan om te voorkomen, dat de beweging zich voortplante in andere landen, waar de joden misschien minder dan in Rusland, maar toch altijd nog genoeg op hun geweten hebben, om een vervolging tegen hen zeer begrijpelijk te maken. In Duitschland was men reeds begonnen, en vooral dáár moest er een stokske voor worden gestoken door de.... humaniteit.’
‘Maar keurt ge dan vervolging goed?’
‘Neen, de vervolging zelve, ook in haar zachtsten vorm, keur ik af; doch zoo zij er toe leiden zou, den joden een weinig meer bescheidenheid te leeren, dan zou ik haar in de gevolgen nuttig achten, daar alsdan uit kwaad goed zou zijn voortgesproten. Dat resultaat is echter, vrees ik, ook door geen vervolging te verkrijgen. Daarvoor is hun macht reeds te groot; wat o.a. blijkt uit den iever, waarmeê men over het algemeen tegen Rusland hun partij trekt, zonder zich af te vragen, wat, na aftrekking van het overdrevene, van al die ijselijke verhalen zou overblijven.’
Zoo voortpratende, hadden zij de woning van mevrouw Dezenaar bereikt.
‘Mag ik u welkom heeten op “Villa Nuova,” mijnheer Van Straalen.’
‘Allerliefst, allerbekoorlijkst gelegen,’ liet Van Straalen op dien welkomstgroet volgen. ‘Dat ruime terras, met die keurig aangelegde bloemperken en die boschjes aan weerszijden.... 'n waar juweeltje!’
‘Wij hebben onzen gast opgevangen, terwijl hij gevaar liep philosopheerende in een sloot te tuimelen,’ riep Fanny reeds uit de verte hare tante lachend toe, die in het exceptioneel geval scheen te verkeeren, dat ze geen hoofdpijn had; ten minste haar toilet was au grand