in zijn tijd in de Oostersche kerken gebruikelijk waren. Wat overigens het gezang van den H. Ambrosius betreft, de geschiedenis verhaalt dat velen bij het aanhooren daarvan tot tranen toe bewogen werden.
Sommige kerkvaders verzekeren dat de muziek de heidenen tot de Kerk getrokken en niet zelden door hare toovermacht hunne bekeering bewerkt heeft. Merkwaardig in dit opzicht is hetgeen Socrates, de scholastleker, in zijne kerkelijke geschiedenis verhaalt. De H. Athanasius, zoo zegt hij, moest in de kerk te Alexandrië gevangen genomen worden, maar de soldaten, die dit bevel ten uitvoer moesten brengen, aarzelden het treffend gezang van het volk te storen, en hierdoor won de H. Ambrosius tijd om te ontvluchten. - Wanneer derhalve zulke ruwe gemoederen bij het aanhooren der gewijde zangen door heiligen eerbied werden aangegrepen, welk een indruk moeten die gezangen dan niet op de vergaderde gemeente zelve gemaakt hebben!
Het zou ons te ver voeren, wanneer wij nog meer voorbeelden van de uitwerksels der kerkelijke muziek wilden aanhalen. Ieder onzer lezers heeft ongetwijfeld meermalen in zijn leven den verheffenden invloed van het katholiek kerkgezang ondervonden, en allen zullen met ons het edel streven toejuichen, dat zich in den laatsten tijd openbaart, om op het gebied der kerkelijke muziek geheel en al tot den verheven eenvoud der eerste kristelijke zangers terug te keeren.
Maar nog van een anderen invloed der muziek op den mensch moet hier gewag gemaakt worden, van den invloed namelijk op 's menschen gezondheid naar lichaam en geest. De muziek is ook - vooral in den ouden tijd - als geneesmiddel aangewend, zoowel tot verkrijging der lichamelijke gezondheid als ter ontwikkeling van een gezonden geest.
Wat de ouden van de heelende kracht der muziek geloofden, zou in onzen tijd sterk betwijfeld worden, en de tegenwoordige artsen willen er ook voor het meerendeel niets van hooren. Toch is het van belang te vernemen hoe de oude geneesheeren en wijzen over de heilzame werking der muziek dachten.
Marcianus Capella, een schrijver uit de vijfde eeuw, verzekert dat de koorts door middel van een gezang afgenomen kan worden, en dat Asclepiades, een romeinsch geneesheer, die omstreeks eene eeuw vóór Kristus leefde, door het geschal van trompetten de doofheid genezen heeft. Volgens onze begrippen nu is dat een ‘paardenmiddel,’ waarvan men in onzen tijd voorzeker een tegenovergesteld resultaat zou verwachten. Maar nog ongeloofelijker klinkt hetgeen Plutarchus ons van den Creter Thelates verhaalt. Deze laatste zou namelijk door het liefelijk spel zijner lier de Lacedemoniërs van de pest bevrijd hebben!
Even als de storingen in het lichamelijk organisme, zoo moeten ook de storingen van gemoed en geest veelvuldig door middel der muziek overwonnen zijn. Asclepiades, van wien reeds boven gesproken is, genas door muziek een waanzinnige en de geneesheer Etophilus zegt, dat de polsslagen door den muzikalen rhythmus geregeld kunnen worden, zoodat lichaam en ziel beide den heilzamen invloed der muziek zullen ondervinden.
Ook uit de H. Schrift kunnen wij het vermogen der muziek over het menschelijk gemoed leeren, en wel uit de geschiedenis van koning Saül. Immers, wij lezen in het eerste boek van Samuël XIV, 23: ‘En zoo dikwijls nu door den Heer de booze geest over Saül kwam, nam David de harp en sloeg daarop met zijne hand, en Saül werd verkwikt, zoodat hij zich beter gevoelde, want de booze geest week van hem.’
Niet zelden echter zijn de indrukken der muziek op het menschelijk gemoed zoo overweldigend, dat het lichaam er onder bezwijkt. Zoo werd bij voorbeeld Burton, een beroemd zanger, bij het plechtig gedachtenisfeest ter eere van Händel in de Westminster-abdij, kort na het begin der ouverture van het oratorium Esther zoo onweêrstaanbaar door de muziek aangegrepen, dat hij in onmacht viel. Hij had nauwelijks den tijd meer om te zeggen, dat het effect der muziek hem zoo diep geschokt had; want pas had hij die woorden geuit, of hij stierf.
Een zelfde geval, hoewel niet met zoo tragischen afloop, is ons van Jozef Haydn opgeteekend. Ook dezen overviel onder het uitvoeren zijner Sche[pp]ing bij de schitterende passage: ‘Het worde licht!’ eene bezwijming, zoodat hij uit de zaal gedragen moest worden.
Bij zooveel bewijzen van de bewonderenswaardige macht der muziek over het menschelijk gemoed, is het niet te verwonderen, zoo zij reeds vroegtijdig als middel ter opvoeding bij de jeugd aangewend werd; en bij de volken der oudheid was dit algemeen het geval.
Uit Plato's Protagoras weten wij dat de Atheners in hunne scholen muziekmeesters hadden, wier taak het was de kinderen aan welluidendheid en tijdmaat te gewennen, opdat zij zachtaardiger mochten worden, in alles regelmaat en goeden toon zouden in acht nemen en ook geschikter mochten worden tot ordelijk spreken en handelen.
De Egyptische onderwijzers begonnen nog vroeger met de muziek, daar zij er gebruik van maakten om den kinderen de letters te leeren, eene methode, die later ook bij de Atheners in gebruik kwam; vandaar dat hunne taal zich van alle andere grieksche dialecten door rhythmische welluidendheid onderscheidde.
Milton beveelt zijn jongen leerlingen aan, hun geest door middel der muziek te veredelen, ‘want,’ zegt hij in eene zijner verhandelingen, ‘wanneer wijzen en profeten niet gebazeld hebben, dan liggen er in de muziek krachtige middelen verborgen om ruwe hardheden af te schaven en bandelooze hartstochten te beteugelen.’
Hoewel wij ons nu veroorloven van al hetgeen hier over de muziek gezegd is, menige uitdrukking als dichterlijke overdrijving ter zijde te stellen, staat het toch vast dat de muziek een machtigen invloed op het gemoed des menschen uitoefent. Hoevele zachte stemmingen en reine gevoelens heeft zij niet in het hart van ieder onzer opgewekt! Voorzeker, zij is de kunst, welke de Schepper in onze ziel heeft gelegd, opdat wij door haar levendiger en dieper zouden voelen wat droefheid, - wat vreugde, - wat moed, - wat gelatenheid, - wat godsvrucht, - wat aanbidding is. Zij is het, die ons tot de hemelsche sferen opheft, waaruit eenmaal het groote Gloria op de aarde nederdaalde. Zij is de taal des harten, en wij gelooven dit kort opstel niet beter te kunnen besluiten dan met de aanhaling van de volgende schoone paramythe van Richter, waarin dit denkbeeld zoo meesterlijk is uitgewerkt:
Eens trad de liefhebbende genius der gevoelige menschen voor Jupiter en bad: ‘Vader, geef aan uwe arme menschen eene betere taal; want zij hebben slechts woorden om te zeggen hoe zij treuren, hoe zij juichen, hoe zij beminnen.’ - ‘Heb ik hun dan niet de tranen gegeven,’ zeide Jupiter, ‘tranen van vreugde, tranen van smart en de zoetere tranen der liefde?’ - De genius antwoordde: ‘Ook de traan spreekt het gevoel des harten niet uit. goddelijke Vader, geef hun eene betere taal, waardoor zij zeggen kunnen, welk oneindig verlangen zij gevoelen, hoe hun de morgenster der kindsheid aanblikt, hoe de rooskleurige dageraad der jonkheid gloeit, en hoe hun in hun ouderdom de gouden avondwolken van een toekomstigen levensdag hoog boven de ondergegane zon voor oogen zweven. Geef hun eene nieuwe taal, vader!’ - Thans hoorde Jupiter in de muziek der hemelkringen de muze van het gezang naderen; hij wenkte haar en zeide: ‘Ga naar beneden tot de menschen en leer hun uwe taal!’ toen daalde de muze van het gezang tot ons neder en leerde de tonen en sedert kan het menschenhart spreken.