Keeren we na deze uitweiding naar het maken van den klokkenvorm terug. Het zal wel onnoodig zijn te zeggen dat aan het vervaardigen der zoogenaamde ‘valsche klok’ de grootste zorg moet besteed worden. Van eene fijnere soort leem wordt zij, op dezelfde wijze als de kern, laag voor laag met het kompas aangestreken en ten slotte met vet en reuzel afgewerkt om alle oneffenheden te doen verdwijnen.
Is nu de ‘valsche klok’ gereed, dan worden er de opschriften, figuren of versieringen op aangebracht, welke eenmaal op de klok zullen pronken. Deze figuren zijn in hout gesneden, waarvan met was afdrukken worden gemaakt en deze mallen van was worden op de ‘valsche klok’ gehecht. Thans komt het vervaardigen van den mantel aan de beurt, die zoowel de ‘valsche klok’ als de kern bedekken zal. De binnenzijde van dezen mantel eischt dezelfde zorgen als de buitenste van de ‘valsche klok,’ dewijl elke onregelmatigheid daarvan zich op de te gieten klok zou overdrukken; doch ook zijne constructie moet veel sterker zijn. Het gloeiend metaal, dat weldra tegen zijne wanden zal drukken, zal hem persen en wringen met eene kracht, welke men niet spoedig kan overschatten. Daarom wordt de klokkenvorm dan ook, nadat men de ‘valsche klok’ er heeft uitgenomen en de wasfiguren door vuur heeft doen smelten, met aarde aangestampt, zoolang men gelijkvloers is gekomen met den oven en de pijp, waardoor de klokspijs zal vloeien.
Alvorens daartoe over te gaan wordt er op gelijke wijze de klokkenkroon aan vast gemaakt, waaraan de klok zal opgehangen worden, en eerst dan kan men tot het gieten overgaan.
Zooals ik reeds in het begin zeide, kwam ik in de klokkengieterij aan, toen al deze werkzaamheden reeds waren afgeloopen en het koper en tin in den oven lagen te borrelen. Het stoken van den oven is eveneens een van die onderdeelen van de klokkengieterskunst, welke niet te licht mag geteld worden. De oven wordt met hout gestookt en het aanbrengen van nieuwe brandstof moet zoo regelmatig geschieden, dat hij daardoor niet te veel afkoelt en ten gevolge daarvan geene aanmerkelijke vertraging brengt in het gelijkmatig smelten van het metaal. Ten andere moet de klokspijs dikwijls geroerd worden, om het geheel goed door elkaar te mengen, hetgeen geschiedt met lange boomen, die onder het roeren natuurlijk verbranden. Aan deze boomen zijn van boven dwarsplanken vast gemaakt, om het schuim van het kokende metaal te kunnen afroomen, en ook dit werk behoort door geoefende handen en liefst door die van den klokkengieter gedaan te worden, want de minste onreinheid van het metaal kan tot gevolg hebben, dat de met moeite gedane berekeningen en het vervaardigen van den klokkenvorm nutteloos worden.
De gemetselde goot, waardoor het vloeiend metaal in de vormen zal loopen, bestond hier uit eene breede voor, met drie dwarsvoren doorsneden, aan welker uiteinden de openingen voor de klokken waren. Het smelten hield lang tegen; want de koperen kanonloop, welke zich onder het metaal bevond, bleef lang weêrstand bieden aan de gloeihitte. 's Morgens was de oven reeds ontstoken en eerst 's avonds om 10 uur naderde het gewichtige oogenblik. De tijd van smelten wisselt af van 4 tot 14 uren naar gelang de klokspijs bestaat uit metaal van oude klokken of rood koper.
De heer Fritsen, die den geheelen dag in de weer was geweest, verscheen in zijn klokgieterscostuum en inspecteerde voor 't laatst het kokend metaal. In de gietvoor werden gloeiend kolen geworpen om haar een weinig op de hitte voor te bereiden, de oven werd gesloten, zes man, elk gewapend met een ijzeren staaf, welke het tweede gat, dat naar de klokken leidt, sluit, stonden op hun post, terwijl de heer Fritsen, op het punt stond den stop van den oven weg te stooten. ‘Klaar?’ vroeg hij. ‘Ja!’ was het antwoord. Een drietal krachtige stooten volgden en de voorhoede van de klokspijs vertoonde zich in de goot. Zij bracht een verblindend licht meê, alsof geheel het gebouw in brand stond. Een geloei alsof de gloeiende massa woedend was, zoo lang opgesloten te zijn geweest, vergezelde den vuurloop. Uit de gaten, waarin zich het metaal stortte, stegen woedende vlammen op, welker hoorbaar suizen zich vermengde met het woeden van den steeds aanvloeienden vuurstroom. De grond dreunde en kraakte, en in den rooden vuurgloed vertoonden zich de gestalten van den heer Fritsen en zijne helpers als zooveel bezweerders van het indrukwekkend schouwspel, dat een golvende vuurzee kan opleveren.
Eerst toen begreep ik de woorden, waarmeê Schiller in Das lied von der Glocke het gieten heeft beschreven:
Rauchend in des Henkels Bogen
Schieszt's mit feuerbraunen Wogen.
Niet meer dan drie minuten had het gieten geduurd. De grond rookte nog wel en ook het metaal, dat zich in de goot had verhard, gaf nog een flauwen schijn, doch het ontzagwekkende verschijnsel had opgehouden. Het spreekt van zelf dat de klokkengieter gaarne onmiddellijk zijn werk zou willen zien, om te oordeelen hoe het is uitgevallen, doch de ondervinding heeft hem geleerd zich hieromtrent te bedwingen. De heer Fritsen, die daarenboven in zijn kunst vergrijsd is, weet wat hij doet, als hij den ovenstop terug stoot. Al zijne berekeningen zijn alsdan afgeloopen, alles heeft hij nagegaan en nogmaals nagegaan, de uitslag kan dus niet twijfelachig zijn.
Reeds den volgenden morgen werden de met zooveel moeite en zorgen opgebouwde klokvormen ontgraven, stuk geslagen en de klokken uit hare gevangenis verlost. Die het eerst voor den dag kwam woog 500 kilogrammen en droeg tot opschrift: Joseph Andrieux illustris devotusq. civis Samaranganus cui Deus benedicat me pia liberalitate motus. So. Josepho Patrono Ecclesia Samaranganae dono dedit Ao Dmi 1882 dii Aprilis. De grootste was bestemd voor den stadstoren van Nijmegen en woog 1400 kilogram.
Zoolang de klokkengieterij te Aarle-Rixtel bestaat heeft zij reeds meer dan vier duizend klokken de wereld ingezonden. Op niet minder dan vier wereldtentoonstellingen als te Londen, New-York, Parijs en Weenen werd het fabrikaat van den heer Fritsen bekroond, terwijl de jury van vier binnenlandsche tentoonstellingen eveneens de verdiensten der klokken van de firma Petit en Fritsen te Aarle-Rixtel met goud en zilver vereerde.
Na het gieten is de klok nog niet gereed om in den toren gehangen te worden. Daartoe moet haar eerst praten worden geleerd; want zoo als zij daar ligt, ongepoetst, ofschoon alles duidelijk is afgegoten, spreekt zij niet in den zuiveren klank die wordt gewenscht. Door middel van een draaiwerktuig, dat in beginsel geheel overeenkomt met dat van een kunstdraaier, wordt de klok geschuurd en ook zoo noodig op toon gebracht. Als eene merkwaardigheid kan ik hier meêdeelen, dat het draaitoestel van den heer Fritsen afkomstig is uit de werkplaats van den beroemden amsterdamschen klokkengieter Hémony en door zijne duurzame inrichting in staat is nog eeuwen diensten te bewijzen.
De proef, welke bewijst dat de klok goed is, wordt op eigenaardige wijze genomen. Nadat men zich eerst door hamerslagen overtuigd heeft dat de terts, quint en octaaf zuiver zijn, eene kunst veel moeielijker dan men op 't eerste gezicht zou zeggen, dewijl alleen het buitengewoon geoefend oor dit kan uitmaken, laat men in de onmiddellijke nabijheid der klok, door een of ander instrument den grondtoon of bourdon der klok aanslaan. Is de klok zuiver van toon, dan zal zij door de trilling der lucht ook haar grondtoon laten hooren en dus meêtrillen.
Eerst nu is de klok gereed om verzonden te worden naar hare bestemming. De klokkengieterij van Aarle-Rixtel is daartoe zeer gunstig gelegen langs de Zuid-Willemsvaart, in de nabijheid van Helmond, hetgeen geen klein voordeel is. Uit den aard zijn zelfs de kleinste klokken, welke gegoten worden, zeer onhandelbaar voor het vervoer, doch hier behoeven zij slechts van de gieterij op de stoomboot gebracht te worden.
In het volgend nommer spreek ik over de carillons in Nederland.
(Wordt vervolgd.)