te stappen, brengt haar tijdig tot de wezenlijkheid terug, en weldra staat zij op het perron. Tante's gegalonneerde palfrenier, haar nog van een vroeger bezoek bekend, nadert met de noodige buiging, ontlast de aangekomene van de lichte bagage, welke zij in de hand houdt, ziet toe, dat de rest uit den goederenwagen wordt gehaald, geeft bevelen voor de bezorging enz. Wij willen den man niet verdenken, maar de schijn, dat Fanny's figuur wel eenigen invloed op zijn vlugheid uitoefent, is er. Wat hiervan ook zij, binnen minder dan vijf minuten is alles geregeld, en rolt de panier met Fanny naar Overveen.
Kent gij Overveen, lezer? Of liever, hebt gij Kennemerland ooit in zijn lentekleed, in den tulpen- en hyacinthentijd gezien. Zoo niet, dan zal het u moeielijk vallen, u er een denkbeeld van te vormen. Verbeeld u uitgestrekte velden, zoo ver het oog reikt, herschapen in een reusachtigen bloementuin. De indruk, welken dit schouwspel bij den eersten aanblik maakt, is niet weêr te geven. In de verte schijnen die onafzienbare bloembedden een kostbaar, onvergelijkelijk schoon tapijt van de heerlijkste kleuren en de grilligste schakeeringen, naar gelang er het zonnelicht gesluierd, door een wolk heen, op valt, of er zijn volle stralen over uitgiet. Hier ziet gij een partijtje zacht verlicht, daar schuilt een gedeelte weg in een geheimzinnige schemering, ginds danst een gulden glans over de duizenden tinten - in één woord, men geniet een tafereel zóó schilderachtig, zóó tooverachtig, dat men onwillekeurig denkt aan den verloren Hof onzer eerste ouders, en rondblikt, of niet de engel met het vlammende zwaard gereed staat, om den oningewijden indringer van deze heilige plek te verwijderen.
Door dat paradijs nu, hoewel reeds op enkele punten hoopen afgesneden, verwelkte hyacinthen getuigden, dat ook hier de schijn bedriegt, daar de waarde niet in de zichtbare bloemen, maar in de onzichtbare bollen steekt - even als bij den mensch in het hart, en niet in de schoonheid van gelaat of vormen - reed Fanny naar de villa van hare tante, mevrouw Dezenaar. Het was de eerste maal, dat zij dit tooneel aanschouwde, en zij werd niet moede er hare oogen aan te verzadigen; uit ieder kelkje dier ontelbare bloemen wuifde het zoele windje haar een welkomstgroet toe; allerlei gevleugelde stemmen fluisterden haar minnezangen in de ooren; daar waren er zelfs, die een naam durfden spellen..... hé, dacht ze eensklaps, dat is vreemd, daar heb ik nog niet aan gedacht; hoe zou zijn voornaam wezen? Laat eens zien... zijn voorletter is ‘T’.... Zou hij Theodoor heeten.... of Thomas.... - Theophile, giegelde een stemmeke - ... Fanny, denkende aan den fameuzen Amsterdamschen haar-artist van dien naam, glimlachte even over die ondeugendheid.... Ik weet waarlijk niet, hoe hij anders zou kunnen heeten dan Theodoor, of Theophile, of Thomas.... 'n leelijke naam... of het zou Tancredo moeten wezen - of Teunis giegelde weêr de stoutert van zoo even - ... Teunis, herhaalde ze werktuiglijk, en schoot toen in een lach, die den koetsier even het hoofd deed wenden. Nog was zij het niet met zich zelve eens, toen de panier voor het doel harer bestemming: ‘Villa Nuova,’ stilhield. Voordat de palfrenier bij de hand was, om zijn plicht te doen, was Fanny reeds uit het lage rijtuigje gesprongen, over het schoone, met mozaïek-perken pronkende terras gehuppeld en de trap naar de warande opgetrippeld, waar tante haar in de armen sloot, onder den uitroep: ‘Welkom, welkom, lieve Fan. Hemel, wat zijt ge groot geworden, kind, sinds ik u het laatst heb gezien. Ge moet me niet kwalijk nemen, ma chère, dat ik u niet ben komen afhalen; ik had weêr migraine, mijn oude kwaal, kind. Och, och, wat is dat toch lastig! Wat ik er al niet voor gedaan heb, daar hebt ge geen denkbeeld van. Er is geen dokter of professor in heel Amsterdam, dien ik niet heb geraadpleegd, en ze weten er allemaal niets van, absolument rien. Deze raadt dit, gene dat, maar wat ik ook doe of laat, telkens komt de pijn terug. En hoe maakt het de familie Zuidhoek? En hoe was het met pa, toen ge hem verliet? Nog altijd zoo'n drukke praktijk? A propos, Fan, wil u ook iets gebruiken? Niet, kind? Ge hebt anders maar te commandeeren, hoor; want ik heb last gegeven, dat ze op uw wenken moeten vliegen als voor een koningin. Wel, wel.... ja, ja.... wat wilde ik ook weêr zeggen? O ja, en hoe is 't u in Amsterdam bevallen. Zeker voortreffelijk, hè? Natuurlijk. En wat hebt ge prachtig weêr getroffen, buitengewoon voor dezen tijd van het jaar, zoo zacht alsof het in den zomer was.... En nu blijft u zeker minstens een paar maanden hier, hè? Niet? maar veertien dagen; maar kind, ik heb er vast op gerekend, dat ge tante den heelen zomer gezelschap zoudt houden. Of zijt ge bang, dat het gezelschap van tante u vervelen zal? Kom, kom, geneer u maar niet; zeg maar ‘ja,’ ik weet het toch wel. En wat zal juffrouw Jeannette staan te kijken! Maar 't is waar, ge kent juffrouw Jeannette nog niet; 't is mijn nieuwe gezelschapsdame, een heel lief, welopgevoed meisje; alleen wel wat druk voor me. Enfin, aan allen mankeert wat. Ze is van Rotterdam, uit een heel nette familie, maar niet bemiddeld; ze is dertig jaren, musiceert heel aardig.... o, ik weet zeker, dat ge beiden beste maatjes zult worden. En wat staat dat hoedje u lief; zeker van madame Beauharnais, uit de Kalverstraat. Maar kind, ontdoe u toch van hoed en mantel....’
Zoo ratelde mevrouw Dezenaar, een vijftigjarige, kinderlooze weduwe, voor wie juffrouw Jeannette wel wat druk was, en die zoo erg aan migraine leed, aan één stuk door, zich bijna geen tijd gunnende om adem te halen. Fanny zag ter nauwernood kans, om den vloed van vragen te beantwoorden, en het binnentreden van juffrouw Jeannette was voor haar een uitkomst, een verpoozing; want verondersteld ook, dat deze even vlug van tong was als tante, verbood haar toch de beleefdheid, die hoedanigheid in de eerste oogenblikken aan den dag te laten komen. De gezelschapsjuffrouw, ondanks haar dertig jaren - door tante terstond onbarmhartig verraden - een nog zeer jeugdig uitziende brunette, met een ranke gestalte en een vriendelijk gezichtje, maakte op Fanny een zeer gunstigen indruk. Al spoedig waren zij met elkander op vertrouwelijken voet, en reeds den tweeden dag glipten wederzijds de kleine geheimen over de lippen. 't Is zonderling, en toch geen zeldzaam verschijnsel bij jeugdige meisjesharten, om zich eer te ontsluiten voor vriendinnen van weinige dagen dan voor vriendinnen van ouderen datum, of zelfs voor bloedverwanten. Intusschen, hoe gaarne Fanny haar nieuwe vriendin, die, op de wandelingen en de rijtoertjes, welke ze samen maakten - tante had alle dagen een andere nuance van migraine, nu eens als gevolg van te vroeg, dan van te laat opstaan, van te weinig of te veel eten, van te weinig of te veel wandelen enz., - haar meer en meer innam, ook het hoogste blijk van vertrouwen gegeven had, door haar het groote geheim te verklappen, achtte zij het toch voorzichtiger, hiermede tot na Van Straalen's bezoek te wachten.