Toen de vijand dit geluid hoorde, sloeg hij vol schrik op de vlucht. - Toen bisschop Rigobert van Rheims (omstreeks 700) twee klokken ontnomen waren, wist hij ze op bijna wonderbare manier weêr terug te krijgen, en Flodoard, die dit verhaalt, schrijft over het gebruik der klokken in de kerken als eene zeer gewone zaak. - Gelijktijdig waren ook in Engeland de klokken bekend, en het schijnt dat zij van daar naar Duitschland en Nederland zijn over gebracht, want in verschillende oude werken vindt men vermeld, dat klokken, in engelsche kloosters vervaardigd, hierheen werden gezonden. - In Spanje waar de Kristenen tot vóór 850 onder de moorsche kalifen vrij waren in de uitoefening van hun godsdienst, brak na dat jaar eene bittere vervolging uit, waarbij de kerken verwoest en de klokken vernield werden. De geschiedenis van deze vervolging leert dat men in het begin de klokken boven de daken der kerken hing, eene gewoonte, welke men nog na het ontstaan van klokkentorens op sommige plaatsen bleef volgen. Deze eenvoudige manier van ophangen der klokken duurde intusschen slechts zoolang als de kerken maar eene enkele klok hadden, wat tot de 8ste eeuw overal het geval schijnt geweest te zijn; zoodra men echter meer dan ééne klok begon te gebruiken, kon men de klokkentorens niet meer missen, welke in 't begin afzonderlijk op het dak der kerk, later naast de kerk geplaatst werden, om eindelijk in den gothischen stijl met geheel het gebouw organisch verbonden te worden.
Op de oude dorpsklokken ziet men altijd de namen van heeren en burchtvrouwen, hetzij als gevers, hetzij als peter of meter. Dikwijls vindt men ook alleen de familiewapens. Tegenwoordig worden de klokken gemaakt van koper en tin (78 deelen koper en 22 doelen tin). In de middeleeuwen had men veel ijzeren klokken. Indien men eenige schrijvers mag gelooven, zouden er in Japan gouden klokken zijn. Van de houten klokken der Egyptenaren spraken wij reeds.
Men heeft wel eens beweerd dat de zilverige klank van sommige klokken voortkwam van het zilver, dat door peter en meter in het smeltende metaal werd geworpen. De feiten, waarop deze veronderstelling steunt, zijn zonderling genoeg om hier vermeld te worden. Zoo als wij later zullen zien, worden de klokken voor de katholieke kerken gewijd of liever gedoopt en bij die gelegenheid ontvangen zij behalve een naam ook een peter en meter; in vroeger tijden was het dan ook gebruikelijk dat peter en meter bij het gieten tegenwoordig waren, bij welke gelegenheid zij eigenhandig eenig zilver in den oven wierpen, ten gevolge waarvan de klank der klok schooner moest worden; ten minste dit meende men. De klokkengieter wist echter wel beter en hij zorgde er dan ook wel voor dat het zilver niet in de klokspijs, maar in zijn eigen zak terecht kwam. Het gat in den oven, waardoor men het zilver wierp, liep in plaats van in het metaal, in eene afzonderlijke bergplaats uit, waar de klokkengieter het wegnam zoodra het gieten was afgeloopen.
Over het wijden der klokken spreken wij in een afzonderlijk artikel; een enkel woord over het liturgisch gebruik der klokken moge daaraan voorafgaan.
Het gebruik om de klokken te doen zwijgen van het Gloria in de mis op Witten Donderdag tot Paaschzaterdag is zeer oud. In eene breve uit de achtste eeuw wordt daarvan reeds melding gemaakt. Het zwijgen der klokken herinnert ons aan de ingetogenheid, welke wij gedurende die drie dagen hebben in acht te nemen. De oude liturgische schrijvers voegen daarbij nog andere symbolische redenen. De zwijgende klok herinnert ons aan de stilte van Jesus Kristus in het graf en de vrees der apostelen, die gedurende het lijden van den Zaligmaker zich niet durfden vertoonen in het openbaar.
In de capitulariën van Karel den Groote leest men dat destijds alleen de priesters het recht hadden de klokken te luiden. In de eerste kloosters der Benedictijnen luidde de abt de klok, terwijl bij de ongeschoeide Carmelieten de koorheeren beurtelings dit ambt waarnamen.
Het gebruik om gedurende de Elevatie van den hoogdienst de klok te luiden, klimt op tot Gregorius IX (1227-1241) en had ten doel de geloovigen, die niet in de kerk aanwezig waren, uit te noodigen, zich in den geest met de gebeden der aanwezigen te vereenigen. Op sommige plaatsen, bijv. te Keulen bestond dit vroom gebruik reeds in het begin der dertiende eeuw. In de oude engelsche kerken hing eene klok, Sancte genaamd, in het priesterkoor, welke klok bij de Elevatie geluid werd. Toen de Pausen in de middeleeuwen zich het H. Sacrament vooraf lieten dragen, had de witte muilezel, die de ciborie droeg, een klokske om den hals, welks geluid de geloovigen uitnoodigde om te knielen.
Het luiden van het Angelus is genoeg bekend om afzonderlijk vermeld te worden, terwijl de meeste gewoonten uit de middeleeuwen omtrent het luiden der klokken tot heden bewaard zijn gebleven.
Maar ook in het dagelijksch leven vervulden de klokken eene nederige rol. De kloosterklok van den Sint Bernard, die zoo menige verdwaalde reiziger het leven heeft gespaard, is onder deze wel het meest bekend. Vóór de uitvinding der vuurtorens diende de klok ook tot gids voor de zeelieden. Gedurende de Italiaansche oorlogen in de middeleeuwen, werden klokken op wagens meêgenomen; zij vervulden de rol van trommen en gaven het teeken voor het gemeenschappelijk gebed.
Ten slotte dienden we te spreken over de nog bestaande groote klokken. Dewijl echter reeds vroeger in dit tijdschrift deze zijn opgesomd kunnen wij volstaan met daarheen te verwijzen. Eene enkele klok, welke destijds nog niet gegoten was, namelijk de groote keizersklok van den Keulschen dom, mogen we niet vergeten. Zij is gegoten uit fransche kanonnen, buit gemaakt in den oorlog van 1870 en vervaardigd door den klokkengieter Hamm in het Frankendal. Niet minder dan 22 groote kanonloopen en ongeveer 100 centenaars tin werden daartoe gebruikt. Haar gewicht bedraagt 545 centenaars; zij is 4.40 M. hoog, meet 3.42 cent. M. in doorsneê en 10.85 M. in omvang. De klepel is 3.30 M. lang en weegt 800 kilogram. De klokmantel heeft eene dikte, beneden van 27 centimeters, boven van 10 centimeters, op de klok leest men het volgende rijmpje:
Die Kaisersglocke heiss' ich;
Des Kaisers Ehre Preis' ich.
Auf heil'ger Warte steh' ich;
Dem Deutschen Reich eisteh' ich:
(Wordt vervolgd.)