Onze gravures.
Friedrich Kücken.
Er zal in ons land wel geene enkele liedertafel of zangvereeniging bestaan aan wie de naam van den onlangs overleden componist Kücken onbekend is. Vooral jonge liedertafels, wier krachten nog onvoldoende zijn voor groote toonwerken, hebben dikwijls haar troost bij Friedrich Kücken gezocht en er dezen ook gevonden; want zijne vierstemmige liederen munten vooral uit door hunne zangerigheid, eene eigenschap, welke voor hen, die den eersten stap zetten op het gebied der muziek, eene groote aanbeveling is.
Friedrich Kücken behoorde niet tot die machtige geesten, welke op een blazoen kunnen wijzen in het rijk der tonen, de strenge muzikale kritiek zal hem geene eerste plaats aanwijzen onder de toonkunstenaars en zelfs heeft de componist vele zijner scheppingen overleefd; doch daar tegenover staat ook dat menig lied, getuigende van een oorspronkelijk talent, zeer vele toonwerken zal overleven, welker componisten zich daarmeê de onsterfelijkheid meenden gekocht te hebben.
In het lied vond Kücken zijne kracht en mag daarin het evenbeeld van Franz Abt genoemd worden, en ofschoon deze beiden het niet hebben kunnen opvoeren tot de hoogte, door een Schubert of een Schuman, toch mag Kücken meêgeteld worden onder de componisten, die op den tijd, waarin zij leven invloed doen gevoelen.
Friedrich Kücken werd den 16en november 1810 te Blekkede in het voormalig koninkrijk Hanover geboren en was de zoon van een welgesteld landman, die zelf niet onbedreven was in de muziek. Van zijne vroegste jeugd ontving hij eene muzikale opleiding en toonde op twaalfjarigen leeftijd zulk een gunstigen aanleg daarvoor, dat zijn vader besloot hem voor de loopbaan van componist te bestemmen. Zijne eerste studiën deed hij te Schwerin en weldra was hij aldaar in het orkest des groothertogs opgenomen als fluitist en violist, terwijl al spoedig het wereldbekende Thüringer volkslied: ‘Ach, wie ist 's möglich dann,’ de aandacht op hem deed vestigen. In 1832 vertrok hij naar Berlijn en maakte zich daar bekend door verschillende sonates voor fluit en viool, waarna hij ook zijne krachten beproefde aan eene opera, getiteld: Die Flucht nach der Schweiz, welke in de pruisische hoofdstad veertienmaal achter elkander werd opgevoerd, om echter daarna vergeten, met zooveel andere toonwerken, in een of ander archief te blijven rusten.
Na achtereenvolgens te Weenen, St. Gallen en Appenzell gewerkt te hebben aan eene opwekking tot een nieuw muzikaal leven, waarvan hij de schoonste gevolgen mocht zien, trok hij naar Parijs, waar hij van 1843 tot 1847 verbleef en onder Halévy en Bordogni zich verder in de muziek volmaakte. De vrucht dezer studiën was eene nieuwe opera Der Pretendent, welke te Stuttgart werd opgevoerd en hem eene plaats als tweede kapelmeester bezorgde aan de opera, naast den meer gevormden en ook strengeren Lindpaintner.
Velen hebben het Kücken kwalijk genomen dat hij deze betrekking heeft aanvaard, omdat het aftreden van Lindpaintner het gevolg er van was en Kücken zelf niet bekwaam was om den dirigeerstok te voeren. Wat daar ook van zij, Kücken heeft nooit veel genoegen in deze betrekking beleefd. Het orkest, dat Lindpaintner aanhing, kwam voortdurend tegen zijn opvolger in verzet en wist te bewerken, dat naast Kücken Karl Eckert benoemd werd om het orkest te leiden. Kücken nam zijn ontslag, bedankte zelfs voor het hem aangeboden pensioen en heeft sedert dien tijd geene vaste plaats meer bekleed.
Te zeggen dat hij op dat tijdperk zijn roem overleefd had, zooals sommige bewonderaars van Lindpaintner beweren, is geheel bezijden de waarheid, want waar Kücken zich later ook vertoonde, overal werd hij met bijzondere onderscheiding en zelfs met toejuichingen begroet, waartoe zijne talrijke liederen aanleiding gaven. Zijn afsterven is dan ook door geheel Duitschland met deelneming vernomen, terwijl achter zijne lijkbaar, zoowel de zangers, die hem zoo hoog vereerden, als het volk, dat zijne liederen tot gemeen goed maakte, elkaar verdrongen.
Voor alles is Kücken een zanger geweest, en het duitsche volk, bekend om zijne genegenheid voor zang, stelt zijn Kücken zeer hoog. Ook in ons land had hij, ofschoon persoonlijk onbekend, menigen vriend, waarom wij meenden goed te doen met, naast het portret van den componist, deze enkele regels aan hem te wijden.