Lucern en omstreken.
(Slot.)
Vóór we plaats nemen in den trein willen wij even een blik werpen op de inrichting daarvan. De locomotief voert telkens slechts één wagen mede, die twee en veertig personen bevatten kan en veel overeenkomst heeft met tramwayrijtuigen. De wagens op den Rigispoorweg evenwel zijn aan beide zijden geheel open, zonder beschutting van vensterglas, hetgeen bij schoon weêr zeer aangenaam is, doch bij regen of koude zijn onaangename zijde heeft en helaas! de warme zonnige zomerdagen zijn zoo schaarsch!
Die waggon wordt niet getrokken, doch naar boven gestooten door de lokomotief, waartegen hij steunt zonder er aan vastgemaakt te zijn. Daarenboven is de lokomotief voorzien van een tandrad, dat ingrijpt in eene rail, tusschen de beide andere liggende, waardoor elk gevaar zoo goed mogelijk voorkomen is.
Nochtans blijft de tocht, ofschoon men bijna nooit van ongelukken hoort, oppervlakkig beschouwd, tamelijk gewaagd, en menig hart klopt sneller naarmate men stijgt langs de steile rotshelling, en de afgrond, waarvan de spoorbaan op enkele punten geen duim breed verwijderd blijft, dieper en ijzingwekkender wordt.
Overal in het rond frissche groene weiden, Matten, met grazend vee bedekt; bij elke beweging der dieren komt ook het klokje dat ze om den hals dragen in trilling en zoo ontstaat het eigenaardig, harmonisch geluid, dat van elke Alpenweide weêrklinkt. Hier en daar baant een woeste waterval zich eenen weg, of ontdekt het oog eene eenzame Sennhütte, een echt zwitsersch tafereel. Maar ook hier is reeds met de beschaving de reclame doorgedrongen. Tegen den steilen rotswand prijst Suchard met reusachtige, gulden letters zijne chocolade aan, eene ware ontheiliging van de romantische plaats.
Nu bereiken we den Schnurbachtobel, een snel stroomende bergbeek, waarover op ijzeren staven eene drie en twintig meter hooge brug is gebouwd. Het zwevende kunstwerk trilt en buigt onder den druk der zware locomotief en menigeen trilt mede van angst, - dan volgt een korte tunnel, in de rots gebouwd en we houden stil bij het hotel Healtbad, waar de geschokte gemoederen tot verademing komen.
Wonderschoon is de ligging van het vorstelijke gebouw, waar men het vrije uitzicht heeft over het meer en de bergen. Duizend fijne kleurschakeeringen, door licht en schaduw te weeg gebracht, brengen den bewoner der vlakke landstreek in verrukking. Want voor hem is dit een geheel nieuw, tooverachtig schouwspel.
Steeds hooger en hooger voert ons de spoortrein, langs het bescheidene Rigi-Staffel, tot aan den hoogsten Rigi-top, waar, op den rand der steile rots, als eene onneembare vesting, de trotsche gebouwen van Kulm verrijzen.
Een leger schoon gekleede kellner en kellnerinnen stond reeds op den uitkijk, gereed om de verkleumde reizigers, want het kan scherp koud zijn hier boven, zelfs in de warme zomermaanden, de behulpzame hand te bieden. Knechten in livrei gingen ons voor op de breede marmeren trappen en wezen ons de kamers, waar wij één enkelen kouden nacht wilden doorbrengen.
Beneden in de prachtige, ruime eetzaal werd gemeenschappelijk gesoupeerd, duur en tamelijk slecht, daarna praatten we een uurtje te samen, terwijl anderen piano speelden in de aangrenzende salons, en reeds vroeg lag alles in diepe rust.
Tegen drie uur in den morgen schrikten wij op uit den slaap, gewekt door de langgerekte tonen van den Alpenhoorn. Uit alle kamers kwamen de zonderlingste gedaanten te voorschijn, half slapend nog stormden zij in de grootste haast de trappen af, heeren in gekleurde plaids en dames in doeken en mantels gehuld, ieder wilde de eerste zijn om het eenig schoone schouwspel te genieten: de Alpenwereld bij zonsopgang.
Het was dien morgen bijzonder helder, zoo als het in geen dagen te voren geweest was, geen spoor van nevel ontwaarde men in het uitgebreide landschap, dat zich honderden uren ver voor het oog ontrolt. Achter de meren van Zug, Loweiz en de Vierwaldstättersee strekt zich de onafzienbare vlakte van noordelijk Zwitserland uit, begrensd door de bergketenen der Jura, van het Schwarzwald en der Vogeezen.
Op den voorgrond rechts, tusschen die onmetelijke vlakte der Alpen, verheft zich de Pilatus; zijn kale, grauwe rotswanden vormen een scherp contrast met de verblindende sneeuwtoppen van het Berner Oberland, die langzaam, één voor één, in het morgenrood oprijzen, tot zij alle, aan de nachtelijke duisternis onttrokken, in het volle zonlicht schitteren.
Ofschoon de wezenlijke afstand zeventien uren bedraagt, meenden we slechts een klein half uur van de Alpenstreken verwijderd te zijn, zóó bedriegt het oog, wat hoogte en afstand der bergen betreft, zich hier, waar alles zulke reusachtige afmetingen heeft. Bovendien maakt de helderwitte, zuivere sneeuw het mogelijk tot zelfs de kleinste bijzonderheden te onderscheiden.
De spits van den Finsteraarhorn valt, als de hoogste, het meest in het oog, dan volgen de beide Schreckhörner, de Wetterhorn in de vallei van Grindelwald en de groep der Jungfrau.
Een groot aantal reizigers, waaronder een kostschoolhouder met zijne leerlingen, die den vorigen avond den berg te voet hadden beklommen, vulde het breede plateau achter het hotel en langzamerhand verliet nu de een vóór, de ander na zijn post, naarmate de belangstelling in het wonderschoone panorama afnam. Het werd zes uur in den morgen voor wij besluiten konden de overigen te volgen, doch we werden daartoe eindelijk genoodzaakt door den uit de vlakte omhoog stijgenden nevel en de lichte wolken, die langzaam de bergspitsen omhulden.
Na het opgaan der zon kan men weinig rekenen op een helder vergezicht; ofschoon de dag prachtig beloofde te worden, spreidden toch reeds nevel en wolken hun waas over een groot deel van het landschap. Een eigenaardig schouwspel leveren de dampen op, die uit de meiren oprijzen, de geheele oppervlakte er van bedekken en als een deken van fijne, lichte watten daarboven blijven rusten.
Tegen halfacht, na het ontbijt, dat het sprekendste bewijs leverde, hoe alles met groote moeiten en kosten van beneden moet worden aangebracht, en na het voldoen der hooge rekening, stapten wij in den trein, die ons naar de bewoonde wereld zou terugvoeren.
In het fonkelende zonnelicht scheen het land schap verrukkelijk schoon. Met de liefelijke groene vlakte vormen de woeste bergspitsen en rotskloven de treffendste tegenstelling en zij winnen beide bij de vergelijking.
Een vroolijk gezelschap landmeisjes en boerenknapen, die hier boven ook eens een oogslag hadden genomen en door een paar oudere lieden vergezeld werden, onthaalden ons op hunne schoonste liederen en onder den indruk der heerlijke tooneelen van dien morgen vonden zij weêrklank in aller hart.
Zoo bereikten wij Vitznau, ons uitgangspunt van den vorigen middag, waar de boot reeds wachtte, die ons naar Fluelen brengen zou.