ooit zou gebeuren, dat de een of andere komeet in botsing zou komen met de aarde en daar eene ontzettende verwoesting aanrichten, zoo al niet geheel haar ondergang te weeg brengen. Deze vrees is op zekeren tijd eene bepaalde besmetting geworden en zoo aanstekelijk was zij, dat de beroemde Kepler, aan wien de sterrenkunde overigens zulke groote verplichtingen heeft, het als zeer natuurlijk beschouwde dat daar de zee zijne monsters had, ook de lucht de hare moest hebben.
De fransche geleerde Maupertuis vreesde eveneens voor de aarde de ontmoeting met eene staartster. Zonder twijfel, zegt hij, moeten er bij zulk eene botsing verschrikkelijke dingen plaats grijpen. Bij de eenvoudige nadering der beide lichamen, zou er verandering komen in hunne bewegingen, hetzij dat deze zou ontstaan uit de aantrekkingskracht, welke zij op elkaar uitoefenen, hetzij dat deze geboren werd uit eene strooming onderling. De minste dier bewegingen zou den stand der as en der polen van de aarde veranderen.
Intusschen hebben de waarnemingen geleerd, dat deze kometenvrees, zoo als de ziekte genoemd wordt, geheel en al in de verbeelding bestond. Sedert men haar nader heeft leeren kennen, hebben de geleerden uitgemaakt, dat hare ijlheid geen gevaar kan opleveren. Even als de wolken, wier grootte en vorm verandert naar de willekeur der winden en het spel der zonnestralen, eveneens nemen de ophoopingen van damp, waaruit de kometen bestaan, onder den invloed van de krachten der lucht, allerlei vormen aan. Zoodra zij de zon naderen zet hare stof zich uit en ontwikkelt zich over eene uitgestrektheid van millioenen uren. Zij zijn zoo licht en buigzaam dat een zonnestraal haar allerlei figuren kan doen aannemen. Een voorbeeld van die lichtheid heeft men in de komeet van 1862 kunnen zien; elken dag namen hare straalbundels andere vormen aan en het scheen zelfs, alsof een gedeelte van hare stof door het ruim vloeide als een oliedroppel op het water.
Men heeft kometen gezien, die zoo licht waren, dat men hare geheele massa gemakkelijk op de schouders had kunnen nemen en wegdragen, waaruit van zelf volgt dat de veranderlijke vorm der kometen in plaats van vrees in te boezemen eer eene geruststelling is, dewijl daaruit hare schadeloosheid volgt.
Waarlijk, de kometen zijn geen bijzondere verschijnselen des hemels; even als de andere zijn zij onderworpen aan de wetten van het heelal. Reeds Seneca schreef: ‘Er zal een tijd komen dat die sterren bekend zullen zijn en aan dezelfde regels onderworpen als de planeten.’ Deze voorspelling is reeds in vervulling gegaan. Men weet thans dat de kometen even als de planeten rondom de zon zich bewegen en afhankelijk zijn van hare aantrekkingskracht. Alleen volgen zij in plaats van een bijna ronde baan, eene verlengde elliptische. En daarin ligt het groote verschil harer bewegingen. In plaats van vaste, zware en massieve lichamen, even als onze planeten, zijn zij verder zeer licht en ijl. Het is soms geschied dat eene komeet dwars door het stelsel van de planeet Jupiter ging; de manen en de planeet zelf werden gedurende eenige uren geheel door de komeet omhuld, en toen zij ze verlaten had kon men niet de minste verandering in beider loop bespeuren. Het eigenlijk zonderling karakter der kometen bestaat vooral in de uitgestrektheid van haar loop, in den langen duur harer reizen door de hemelstreken, in haar cosmopolitisch karakter, waardoor zij in ons planetenstelsel eene uitzondering maken.
Hier nemen wij van den lezer afscheid. Zoo als wij voorop stelden is het ons doel alleen geweest een denkbeeld te geven van hetgeen de sterrekunde eigenlijk is, zonder ons in berekeningen of moeielijke uitleggingen te verdiepen. We meenen er in gelukt te zijn iets daarvan te hebben doen gevoelen, en dit is reeds voldoende om eerbied op te wekken voor eene wetenschap, welke over het algemeen nog te weinig als wetenschap gekend is. Hoe dieper men zich er in dringt, hoe grooter de heerlijkheid en majesteit van den Schepper worden, die aan dat alles door een vingerwenk het aanzijn gaf; want het is waar, dat de droomen der stoutste verbeelding altijd verre beneden de tallooze rijkdommen der schepping zullen blijven.