Onze gravures.
Lord Cavendish en Thomas Burke.
Wij geven in dit nommer de portretten der slachtoffers van den geheimzinnigen moord, welke geheel Ierland te midden van de grootste vreugde in de diepste verslagenheid gedompeld heeft. Het iersche volk toch verheugde zich in het blijde vooruitzicht, dat de engelsche regeering eindelijk zijne grieven zou wegnemen, en juichte over de invrijheidstelling zijner gekerkerde voorvechters, waarin het 't bewijs meende te zien voor de veranderde politiek der regeering, die thans besloten scheen den weg der verzoening in te slaan.
Met luidruchtige toejuichingen ontving men dan ook te Dublin op zaterdag den 6en mei II. den nieuwen onderkoning van Ierland, toen hij met den nieuwen minister lord Cavendisch en diens secretaris Thomas Burke, alsmede een talrijken stoet van ambtenaars en overheden daar zijn feestelijken intocht hield. Hoe weinig vermoedde het jubelende volk, dat twee dier mannen, welke het als de voorboden eener gelukkige toekomst begroette, nog denzelfden avond een lijk zouden zijn! Hoe weinig konden de slachtoffers zelf aan die vreeselijke mogelijkheid denken!
Toch deed zich bij dien schitterenden optocht een schijnbaar onbeduidend incident voor, dat als een onheilspellend voorteeken kon beschouwd worden. Terwijl de stoet op weg was naar het kasteel van Dublin, vroeg een onbekende herhaalde malen wie lord Cavendish was, tot deze eindelijk zelf zegde: ‘Ik ben het.’ Maar wie kon op dat feestelijk oogenblik vermoeden, dat die vraag met eene misdadige bedoeling gedaan werd?
Eenige uren later verkondigde een salvo van kanonschoten aan de blij gestemde bevolking van Dublin dat op het kasteel de plechtige installatie van den nieuwen vertegenwoordiger der koningin was afgeloopen. De nieuwe minister, of zoo als zijn eigenlijke titel luidt, de oppersecretaris (chief secretary) voor Ierland, lord Cavendish, alsmede de onder-secretaris (under-secretary) Thomas Burke hadden den ambtseed afgelegd en verbleven nog eenigen tijd in hun afzonderlijk departement.
Omstreeks zes uur verliet lord Cavendish het kasteel, om zich te voet naar zijn huis in het naburige Phoenixpark te begeven, waarschijnlijk alleen om zijne nieuwe woning te zien; want hij moest dien avond met zijn secretaris op de villa van den onderkoning, aan den ingang van hetzelfde park gelegen, dineeren. Hij kende den weg zeer goed; want hij was meermalen daar ter plaatse geweest, ten tijde dat zijn broeder minister voor Ierland was.
Ongeveer een half uur na hem vertrok ook Thomas Burke van het kasteel naar het Phoenixpark; hij ging per rijtuig en haalde lord Cavendish niet ver van de poort van het park in. Zoodra hij zijn superieur herkende, stapte hij uit, zond den koetsier met het rijtuig weg en wandelde met lord Cavendish verder.
Omstreeks twee honderd passen van het monument in het midden van het park gekomen, werden zij door de moordenaars overvallen. Het was omstreeks half zeven, doch nog bijna helder dag. Toch was de aanval zoo plotseling en geschiedde in zoo diepe stilte, dat niemand er iets van bespeurde. Op dat oogenblik trad de onderkoning, die een half uur te voren met zijn particulieren secretaris het kasteel per rijtuig verlaten had, den tuin zijner villa binnen en bemerkte in de verte eene worstelende groep op den weg. Het scheen slechts eene vechtpartij te zijn, zoo dat de onderkoning er weinig aandacht op gaf, maar hij gaf toch bevel dat er een policie-agent zou heengezonden worden om te zien wat er gaande was. Weinig vermoedde hij dat op dit oogenblik zijne twee bijzondere vrienden voor zijne oogen vermoord werden!
De aanval zelf geschiedde volgenderwijze.
Eene gewone huurkoets met roode paneelen reed langs den weg, waarop lord Cavendish en de heer Burke al sprekend voortwandelden. Eensklaps sprongen de vier mannen, die er in zaten, uit het rijtuig, terwijl de koetsier langzaam doorreed. Onverhoeds vielen zij de wandelaars op het lijf, die niets vermoedend arm in arm hun weg voortzetten. Zij waren met dolken of zoogenaamde bowie-messen gewapend, en niettegenstaande de ongelukkigen zich heldhaftig verdedigden, zoo dat er eene wanhopige worsteling ontstond, waren de slachtoffers binnen weinige seconden gedood, zonder dat er een kreet gehoord werd. Daarop stapten de moordenaars weder in hun rijtuig en reden langs een zij weg in de richting van Chapelizod weg.
Slechts weinige personen behalve den onderkoning hadden de gruweldaad van verre aangezien; maar daar er niet het minste hulpgeroep vernomen werd, dacht niemand aan moord. Een officier van de koninklijke dragonders, luitenant Greatorex, wandelde met zijne honden op ongeveer twee- à driehonderd yards afstand, en bemerkte de worsteling, die hij voor eene dronkemansvechtpartij aanzag. Hij zag een der mannen neêrstooten, en naderbij komende, zag hij nog een ander op den grond liggen. Hij verwonderde zich, toen de kar met de vier mannen wegreed, dat de twee op den grond liggende slachtoffers niet opstonden; maar toen hij de lichamen bereikt had, vond hij ze dood.
Een andere getuige was een knaap, Samuel Jacob genaamd, die langs de heg van de villa des onderkonings wandelde; ook hij zag een man, naar hij dacht, met de vuist neêrstooten, terwijl een ander reeds op den grond lag. Hij die dien laatsten slag had toegebracht, liep de kar achterop en voegde zich bij zijn makkers, die reeds daarop gevlucht waren.
Verder waren in het park twee jongelieden, die zich met het rijden op velocipèdes vermaakten. Eerst in de richting van het monument rijdende, hadden zij de beide wande-