werkzaamheden regelde, die hij als landbouwer moest verrichten. Zoo bepaalde de komst van de eene ster den tijd van zaaien en van een andere die van oogsten. Ook de zeelieden gebruikten de sterren als een soort van kompas, ten gevolge waarvan men spoedig overging om aan de meest bekende sterren of groepen van sterren namen te geven.
Zoo ontstonden de zoogenaamde sterrenbeelden, waarvan de oudsten mythologische namen dragen. Nu eens werden zij ontleend aan eenige gelijkvormigheid met eene kroon, een wagen, een kruis, enz. dan weder aan de zucht om de nagedachtenis van personen te vereeuwigen of onderscheidene wezens der schepping aan den hemel te plaatsen, of aan zekere verhoudingen, aan zekere invloeden, die men bij de hemellichten meende te bespeuren. Opvolgende geslachten hebben allerlei dieren naar den hemel doen verhuizen, terwijl de nieuwste ontdekkers zelfs de namen van sterrekundige instrumenten aan enkele beelden hebben gegeven.
Door deze verdeeling is de sterrenhemel niet ongelijk geworden aan een onmetelijken oceaan, waarvan de sterrengroepen de eilanden vormen. Laat ons echter thans eens den weg zoeken door dezen archipel.
Er staat een sterrenbeeld aan den hemel, dat iedereen kent, namelijk de Groote Beer, of de Groote Wagen, en dit zullen we als uitgangspunt nemen. Om het te vinden richten wij den blik naar het noorden. Op welken tijd van het jaar, op welken dag der maand, op welk uur van den nacht men zich ook naar het noorden wendt, altijd zal men daar een sterrebeeld vinden, bestaande uit zeven sterren, waarvan vier een vierhoek vormen, (de wagen) terwijl de drie anderen den dissel voorstellen. Is de avond prachtig en beschikt men over een paar goede oogen dan kan men boven de middelste ster van den dissel nog een klein sterretje zien flikkeren, dat men den naam van Ruitertje heeft gegeven en door de oude Arabieren Saidak werd genoemd, dat wil zeggen de proef; want zij wendden het aan om de draagwijdte van hun oog te beproeven.
Het zal iedereen, met behulp van achterstaand kaartje, gemakkelijk vallen den Grooten Beer op te sporen, en als men dit beeld gevonden heeft kost het ook geen moeite de andere meest bekende sterrenbeelden te vinden. Trekt men met het oog een rechte lijn door de achterste wielen van den wagen, terwijl men de breedste zijden van den wagen het dichtst achter zich houdt, dan stuit men weldra op eene ster, de Poolster genaamd, welke het uiteinde vormt van den staart van den Kleinen Beer, of zoo men wil, van den dissel van den Kleinen Wagen, die eene gedaante heeft als zijn grootere broeder en dus ook door zeven sterren wordt gevormd.
De lijn een weinig naar beneden doortrekkende, ontmoet men op denzelfden afstand van de Poolster een ander sterrebeeld, Cassiopea genaamd, bestaande uit vijf sterren, die te samen eene figuur vormen, welke veel overeenkomst heeft met eene W. Van de ster die de uiterste punt der W vormt, in rechte lijn verder gaande, belandt men op twee sterren, die te samen de onderste lijn vormen van een vierkant, Pegasus genoemd. Dit vierkant heeft een verlengstuk van drie sterren ongeveer op dezelfde wijze geplaatst als die van den Grooten Beer. Deze drie sterren behooren te samen tot het beeld Andromeda en voeren vanzelf naar een ander sterrebeeld, naar Perseus. Keeren we nu naar den Grooten Beer terug en volgen we de kromming van zijn staart dan belanden we op eene schitterende ster, de Arcturus van het sterrenbeeld de Geit, die de fraaie Noorderkroon tot buurman heeft. Naar het zuiden overgaande, ontmoeten wij de fraaiste sterren van den hemel. Daar schittert Orion, in den mond van het volk meer bekend onder den naam van Drie Koningen of Jacobsstaf; links van de ster Betelgeuze komt men op Sirius, de voornaamste ster van den Grooten Hond en de helderste van geheel den hemel. Op Castor en Pollux van het beeld de Tweelingen komen we later terug; wijzen we ten slotte nog op de heldere ster Wega van het sterrebeeld de Lier, welke men gemakkelijk zal vinden, dewijl zij in de hemelstreek, waar zij haar glans verspreid, de eenig schitterende is.
Wij zullen het bij deze aanduiding van de voornaamste beelden en sterren, welke het ongewapend oog aan onzen hemel kan waarnemen, laten; het is slechts ons doel geweest den lezer den weg te wijzen door den sterrenarchipel, zoodat degenen, die er zich door aangespoord gevoelen er meer van te weten, met eene sterrenkaart van den Noorderhemel gemakkelijk den geheelen hemel kunnen onderzoeken en duidelijk voor hen maken.
Intusschen hebben we nog niet alles gezegd. De grootte en ten gevolge daarvan de schittering, waarmeê de sterren zich aan ons voordoen, kunnen wij nu wel verklaren, doch het zou voor den waarnemer een onbegonnen werk zijn eerst al deze afstanden van buiten te leeren en daarnaar de sterren in klassen te verdeelen. Men heeft daarom de schijnbare grootte tot maatstaf dier verdeeling gekozen en is aldus gekomen tot twintig klassen. Wij zullen wel niet behoeven op te merken, dat deze niet allen voor het bloote oog zichtbaar zijn, alleen die der eerste zes kunnen wij waarnemen.
De sterren der eerste klas, of liever der eerste lichtsterkte zijn maar 19 in getal. Voorts rekent men 55 sterren tot die der tweede, omstreeks 200 tot die der derde, zoo wat 460 tot die der vierde, ruim 1160 tot die der vijfde en meer dan 20.000 tot die der zesde en zevende grootte. In de volgende klassen telt men in ons sterrenstelsel alleen ongeveer dertig millioenen sterren. Wij laten hier alle hypothesen omtrent het aantal onbekende sterren ter zijde, doch het is geene dichterlijke overdrijving als men hier en daar leest dat de rijkdommen des sterrenhemels onberekenbaar zijn en dat in de ruimte de zonnen wemelen gelijk de zandkorrels in den oceaan.
Keeren we echter tot de beschouwing van den hemel terug, om voor ditmaal nog op een enkel verschijnsel de aandacht te vestigen. Bij voorkeur kiezen we een avond bij donkere maan. In de richting van het noord-noordoosten naar het west-zuidwesten zien we aan den hemel een gordel van mat schemerlicht, of beter nog eene lichtende rivier, die zich op zekere plaats in twee armen verdeelt, met andere woorden den Melkweg. Het is niet gemakkelijk een goed denkbeeld te geven van hetgeen de Melkweg is; evenwel, wij zullen beproeven het zoo eenvoudig mogelijk voor te stellen.
Wij hebben reeds opgemerkt dat de zon eene ster is, welke echter door haar kleineren afstand van de aarde voor ons oog grooter is dan de andere sterren. Om dit te kunnen waarnemen zouden we andermaal op een lichtstraal moeten stijgen en het ruim doorklieven, de zon achter ons latende. Hoe verder we komen, hoe kleiner de zon zou worden en verder gaande zouden wij haar allengskens zien als eene ster van de eerste, tweede, derde grootte, totdat zij eindelijk geheel voor ons gezicht zou verdwijnen. De ster, welke het ook zij, waarheen wij ons richten, zal echter, naarmate wij ze naderen, grooter worden en weldra tot eene zon aangroeien. Zetten we onzen tocht lang voort dan zullen we verschillende sterren voorbijgaan, die bij onze nadering zonnen worden, welke met hun eigen licht schitteren. Wij vervolgen echter onzen weg totdat we op eene plaats aanlanden, waar de sterren dunner gezaaid zijn, om eindelijk aan te komen op eene plaats in het ruim, waar geen enkel hemellichaam aanwezig is, de zoogenaamde ‘verwoeste ruimten.’
Op dat punt gekomen houden we halt en keeren we ons naar de zijde vanwaar we gekomen zijn, om te zien welke plaats onze zon inneemt in het sterrenleger, dat we achter ons hebben gelaten.
Alle sterren, die wij kennen, zijn nu saamgevat als in een afgepaalden kring en wij bemerken dat zij eene ophooping vormen van kleine lichtende puntjes, die op een eiland van licht gelijken, opgehangen in het ruim. Om kort te zijn, zij vormen eene zoogenaamde nevelvlek. In die nevelvlek ligt nu ons zonnestelsel, met alles wat er bij behoort. Wij kunnen wel is waar de zon en hare planeten niet afgerond zien, maar wij zien toch den lichtkring welken zij in het ruim afteekenen. Welnu, deze nevelvlek is de Melkweg. Men schat het aantal sterren, waaruit hij is saamgesteld op 75 millioen, ten minste degenen, welke men met den telescoop kan waarnemen. De groote sterrenkundige William Herschell onderzocht den Melkweg op het zorgvuldigst in al zijne deelen; hij peilde hem in elke richting met zijn veelvermogenden telescoop; en terwijl hij somwijlen bij de 600 sterren in het veld van zijn werktuig vond, zag hij integendeel op een anderen keer slechts een enkel van die hemellichten. Zekere gedeelten van den sterrenhoop, voorbij den onbeweeglijken toestel gaande, deden er in een kwartier uurs tot 116 duizend sterren in zichtbaar worden, en weldra volgden op die vonkelende rijkdommen de verwoeste ruimten waarvan wij spraken.
Wij zouden hier nog melding kunnen maken van de hypothesen welke op den Melkweg gebouwd zijn, namelijk dat de sterrengroep van den Melkweg een enkel stelsel vormt, dat zich beweegt rondom een nog onbekend middelpunt, doch het was ons plan niet zoo diep in onze stof door te dringen. Liever gaan wij dan ook de beweging van de sterren waarnemen. Daarover echter in een volgend artikel.
(Wordt vervolgd.)