men bij voorbeeld de zes en twintig letters door 01, 02..... 10, 11, 12 enz. tot 26 aan; punt, komma, vraagteeken, uitroepingsteeken door 27, 28, 29, 30, de cijfers van 0 tot 9 door getallen van 31 tot 40, nieten door 81, 85, 90, 96 enz., dan zou: ‘De 14 jaargang der Belgische Illustratie, kost tien franken per jaar,’ aldus luiden:
96040532351001011807011407040518020512 07091903080509121221192018012009051115 1920200905140618011411051416051810010118
De ontvanger van het bericht begint met de nieten door te strijken en vervangt volgens een tabel de cijfers paarsgewijze door letters, waarbij hij zich niet vergissen kan omtrent het al of niet bijeenhooren der cijfers, omdat hij weet dat telkens twee cijfers ééne letter uitmaken.
In den laatsten tijd maakt de diplomatie van bijna alle staten bij hare geheime correspondenties van cijferschrift gebruik, waarvoor opzettelijk tot dat doel vervaardigde woordenboeken bestaan.
Reeds in het jaar 1856 liet de pruisische minister van binnenlandsche zaken een aantal boeken drukken, waarin de woorden als in een gewoon woordenboek op elkander volgden, doch vergezeld van getallen in hunne natuurlijke volgorde; die getallen werden echter alleen aan het hoofd der kolom voluit gedrukt, terwijl van de overige slechts de eenheden en tientallen werden aangegeven.
Deze exemplaren, chiffres genoemd, stemden in de getallen, die zij voor één en hetzelfde woord opgaven, twee aan twee met elkander overeen; elk tweetal onderscheidde zich echter van de anderen door het verspringen van een bepaald cijfer. Van deze tweetallen bleef één exemplaar in het ministerie van buitenlandsche zaken, terwijl het andere aan de gezanten in het buitenland gezonden werd. Zoo ontving bij voorbeeld de ambassadeur te Parijs een exemplaar van het tweetal A, die te Madrid een exemplaar van het tweetal B., en zoodoende konden de verschillende pruisische gezanten in het buitenland wel met hun ministerie in het geheim correspondeeren, doch niet onderling.
Toen echter in 1869 een oostenrijksch werk dit geheimschrift bekend maakte, hield het op een geheimschrift te zijn, en moest derhalve door een ander vervangen worden. Men kwam daarom tot het besluit in plaats van de menigte volumes, die tot nu toe gebruikt waren, een enkel cijferwoordenboek vast te stellen, dat door alle correspondenten overal en ten allen tijde nageslagen kon worden. Zulk een werk werd in 1874 uitgegeven door den boekdrukker Niethe te Berlijn, die van de studie der geheimschriften eene levenstaak gemaakt had. Zijn werk, dat door de duitsche kanselarij werd aangenomen, werd ook in Engeland ingevoerd en bij parlementsbesluit met de medaille voor ‘nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen’ bekroond. Het is niet grooter dan een gewoon zakwoordenboek en geeft voor ieder woord een getal aan. De lijst der woorden met de daarbij behoorende getallen vormt de eene afdeeling van het merkwaardig werk, terwijl de andere afdeeling wordt ingenomen door tabellen voor verbuiging en vervoeging, alsmede door cijferverbindingen, die lettergrepen voorstellen, waaruit men dan eigennamen vormen kan.
Een bepaald getal beteekent bij voorbeeld: neem van het volgende woord den vierden naamval of den meervoudsvorm; neem van het volgende werkwoord dezen of genen tijd, den 1en of 3en persoon.
Wil men in cijferschrift den eigennaam van een persoon of van eene plaats uitdrukken, bij voorbeeld Van der Heyden of Rozenstein, dan zoekt men voor elke lettergreep het daarmeê overeen komende getal op.
Ook voor de punctuatie is door het vaststellen van bepaalde cijfers gezorgd; het zou ons echter te ver voeren, wanneer wij in dergelijke bijzonderheden moesten treden. Voegen wij er alleen nog bij, dat men om het geheim van dit schrift te verzekeren, nooit de getallen onveranderd uit het boek overneemt. Willen twee personen met behulp van Niethe's boek met elkander correspondeeren, dan spreken zij af welk cijfer zij bij ieder getal zullen optellen of er van aftrekken. Het bij te voegen of af te trekken getal heet de hoofdsleutel. Is bijvoorbeeld als hoofdsleutel + 201 vastgesteld, dan telt de afzender bij elk getal 201 op, zoodat de ontvanger eerst al de getallen met 201 verminderen moet, wil hij er in zijn woordenboek het bedoelde woord voor vinden. Ware de hoofdsleutel, in plaats van + 201, - 201, dan zou de bewerking juist het omgekeerde zijn.
Nog een tweetal niet overbekende geheimschriften willen wij hier bespreken, het aan den lezer overlatende van welke der hier beschreven methodes hij het liefst voor zijne geheime korrespondenties gebruik wil maken. Wij bedoelen het zoogenaamde draad- en het lijnschrift.
Voor het eerste gebruikt men twee even lange stokjes, die men door kerfkens in zes en twintig gelijke deelen verdeelt; bij elke insnijding wordt dan een letter geplaatst. Het eene stokje behoudt de afzender, het ander wordt den ontvanger toegezonden.
Wil men nu in het geheim korrespondeeren, dan neemt men een dikken draad, legt het eene einde daarvan tegen de punt van het stokje en meet tot de insnijding van de eerste letter der depêche; hier zet men met zwarten inkt een punt op den draad, legt dit punt weder aan het begin van het stokje en meet tot de insnijding der volgende letter. Evenzoo handelt men met al de letters van het eerste woord en zet dan een punt met rooden inkt, om aan te toonen dat het woord uit is. Op dezelfde wijze kan de geheele depêche door puntjes weergegeven worden; is men daarmee gereed, dan windt men den draad tot een bolleke en zendt dit aan zijn correspondent, die het slechts langs zijn stokske behoeft af te rollen om achtereenvolgens de verschillende woorden te ontcijferen.
Voor het lijnschrift eindelijk bedient men zich van eene in vakken afgedeelde figuur, die de zes en twintig letters van het alphabet bevat, waarbij men dan nog de ij kan voegen, en die het best volgenderwijze wordt ingericht:
Beide korrespondenten zijn in het bezit van dezen sleutel, en wanneer een hunner nu eene geheime depêche wil afzenden, legt hij een doorschijnend stuk papier over het bovenstaande net, en zet een kringske op de plaats, waaronder in het net de eerste letter zijner depêche voorkomt. Daardoor weet de ontvanger dat het geheimschrift met deze letter begint. Vandaar trekt men eene rechte lijn naar het quadraat, dat de tweede letter bevat, dan naar het hokje der derde letter, en zoo voort tot men al de letters der correspondentie gehad heeft. Bij de laatste letter teekent men een klein pijltje als slotteeken, om aan te toonen dat daar de depêche eindigt. Wilde men bij voorbeeld iemand laten weten: ‘Wacht mij vandaag,’ dan zouden de lijnen, die het geheimschrift uitmaken, deze figuur vormen.
De ontvanger legt dit spinneweb van lijnen op zijn sleutel, en volgt, van het kringske te beginnen, achtereenvolgens de lijnen tot op het punt, waar zij een hoek vormen. Het quadraat, waarin de hoek gevormd wordt, geeft dan de letter aan, die hij hebben moet. In ons geval zal hij bij voorbeeld eerst de w, dan de a, vervolgens de c en zoodoende al de letters vinden, waaruit de correspondentie bestaat, tot hij eindelijk aan het pijltje en de letter g komt, waarmede de depêche sluit. Zulke lijngeheimschriften kunnen op velerlei manieren gevormd worden en bieden de phantasie van den liefhebber eene groote speelruimte aan.
In uitgebreiden zin zou bij de cryptographie ook nog het geheime politieschrift en de bloemenspraak der Oosterlingen te rekenen zijn; maar het eerste is te ingewikkeld en te kunstig om de noodige zekerheid aan te bieden; en de andere is minder op het doen van algemeene mededeelingen berekend. In het Oosten, waar het schoone geslacht in zoo strenge afzondering leeft, wordt deze bloemenspraak, selam genoemd, veelvuldig als middel van geheime korrespondentie tusschen gelieven aangewend, en daar is zij dan ook zeer ontwikkeld. Zoo wordt bijv. de avond door de papaver of slaapbol aangeduid, de armoede door de leege korenaar, de zorg door de aster, de geruststelling door de camille, de vrede door den appel, en de tranen door den rozemarijn.
Uit den aard der zaak leent de bloemenspraak zich derhalve niet tot eene korrespondentie van algemeenen aard, en daarenboven is zij alles behalve praktisch, daar men de noodige bloemen maar niet altijd bij de hand heeft. Ook het geheim dezer spraak laat wel iets te wenschen over, daar oningewijden dit door nauwlettend bespieden allicht op het spoor kunnen komen.
Overigens, wij gelooven hier genoeg methodes van geheimschrift te hebben meegedeeld, opdat de liefhebber er eene keus uit kunne doen.