Onze gravures.
Parnell, de Iersche volksman.
De bedroevende gebeurtenissen, waarvan Ierland het tooneel is, trekken in de laatste jaren de oogen van geheel Europa naar het rampzalige eiland, waar zulk eene groote maatschappelijke wond te heelen, een eeuwenoud onrecht goed te maken en een altijd smeulend vuur van opstand te blusschen is.
Gelijk ieder weet, maakt Ierland een deel uit van Groot-Brittannië; maar nooit heeft Engeland het wingewest met zich weten te verzoenen, nooit heeft het Ierland zoodanig weten te besturen, dat het vergat een wingewest te zijn. De vruchtbare bodem, die eene bevolking van twintig millioen zielen zou kunnen voeden, telt nog geen vijf millioen bewoners!
De voornaamste oorzaak van de hartroerende ellende, waaronder dit land gebukt gaat, is gelegen in de onbillijke verdeeling van den grond, die bijna uitsluitend in handen is van eenige groote heeren of landlords, wier eigendomsrecht op het zoogenaamd recht van verovering gegrond is. De Angel-Saksische veroveraars hebben de landerijen, waarvan zij de oude eigenaars verdreven, onder elkander verdeeld en de vroegere bezitters als pachters of liever lijfeigenen daarop achtergelaten, om den grond te bebouwen. De bezittingen dier landlords mogen niet verdeeld worden; zij gaan volgens het recht van eerstgeboorte in de aristocratische familiën van vader op zoon over en vormen wat men een majoraat noemt. De pachter kan zich nooit met de hoop streelen als loon van zijn arbeid het bezit van eenige akkers grond te verwerven, die als erfgoed in zijne familie kunnen blijven of waarin hij zijne spaarpenningen zou kunnen beleggen, gelijk dit in andere landen geschiedt. Verbetert hij den bodem, dan bevoordeelt hij daardoor niemand dan zijn meester; kan hij zijne pacht niet betalen, dan wordt hij onbarmhartig van zijne hoeve verdreven en is veroordeeld van honger te sterven; want daar Ierland eene bijna uitsluitend landbouwende bevolking heeft, is het hem zelfs niet mogelijk in den handel of in eenige andere nijverheid een middel van bestaan te zoeken.
Maar zelden bewoont een landlord zijn domein; hij vertrouwt het beheer daarvan aan een intendant toe, die er alle belang bij heeft de inkomsten van zijn meester te vermeerderen. De pachter wordt dan ook gewoonlijk met buitensporige lasten bezwaard en is aan de schromelijkste willekeur blootgesteld, zoo dat hij zich gelukkig mag rekenen, wanneer hij, na aan zijne verplichtingen jegens zijn meester voldaan te hebben, eenige vaten aardappelen voor zich en zijn gezin overhoudt.
Krachtens de wetten, waarnaar Ierland bestuurd wordt, kan daarenboven de eigenaar van het een of ander landgoed naar eigen willekeur, zonder de minste gegronde reden en zonder eenige schadevergoeding elken pachter van zijne hoeve verjagen, wanneer hij hem slechts een half jaar van te voren waarschuwt.
Het hart trilt van verontwaardiging en afschuw bij het verhaal van al de wreedheden, waaraan de landlords zich jegens hunne ongelukkige pachters hebben schuldig gemaakt. In de laatste jaren zijn duizenden en duizenden arme landlieden uit hunne woningen verdreven en van alle onderkomen beroofd. Men heeft die woningen volslagen verwoest en zelfs die huizen niet gespaard, welke de schuilplaats waren van zieken of gebrekkige grijsaards.
Het wordt tijd dat aan die gruwelen een einde gemaakt wordt; de openbare meening heeft partij getrokken voor de Negers, de Indianen en de Roodhuiden; zij is ook deelneming verschuldigd aan een volk van europeesch ras, dat men door den hongerdood wil uitroeien en vernietigen.
De voornaamste staatslieden van Engeland hebben sinds lang het arme Ierland van het juk trachten te bevrijden, waaronder het gebukt gaat. Reeds Wellington, de overwinnaar van Waterloo, verlangde dat het rampzalige land met meer billijkheid zou behandeld worden, en een aantal andere verlichte mannen na hem hebben voorgesteld de wetgeving van het zustereiland te hervormen.
Tot heden echter zijn alle ernstige verbeteringsplannen mislukt door den tegenstand en de hardnekkigheid van de Kamer der Lords, die meent dat elke verandering in den heerschenden stand van zaken een aanslag zou zijn op de voorrechten der aristocraten. Vandaar de ellende, de wrok, de opstand van Ierland tegen zijne meesters en onderdrukkers. Vandaar dat het ongelukkige land bij uitnemendheid het tooneel van agrarische moorden en geheime samenzweringen geworden is; de pachter, die van niemand recht ontvangt, verschaft het zich ten laatste zelf en wreekt zich op den grondeigenaar over al de rampen, die hem drukken, en waarvan deze alleen de oorzaak is. Die talrijke agrarische misdaden, die elken dag gepleegd worden, zijn niet, zoo als dikwijls verzekerd en geloofd wordt, het gevolg van de ophitsingen der home-rulers of van de Landleague; armoede en honger zijn het, die den wanhopigen pachter tot de misdaad drijven.
Ter bestrijding van den verschrikkelijken geesel van het pauperisme, dat Ierland reeds sinds de zeven eeuwen, dat het onder engelsche heerschappij staat, ondermijnt, stelt de Landleague niet alleen voor de pacht te verminderen, maar ook den pachter het uitzicht te openen, zelf het eigendom te verkrijgen van den grond, dien hij bebouwt; en de engelsche regeering zal ten slotte wel genoodzaakt zijn aan die nederige eischen gehoor te geven.
Want behalve de Landleague zijn in Ierland nog andere genootschappen aan het woord, die niet zoo openlijk optreden en ook niet zulke nederige eischen stellen; het zijn de geheime genootschappen die den pachter verbieden zijne pacht te betalen en die hem ophitsen de grondeigenaars, welke tot geweld hunne toevlucht nemen, te boycotten of om hals te brengen. Wee dengene die aan de geheimzinnige macht dezer genootschappen weêrstaat; zij beschikken over hulpmiddelen en wapenen, waartegen zelfs de engelsche policie, hoe flink ook georganiseerd, niet is opgewassen.
Wat de Landleague betreft, ook deze, ofschoon door de regeering ontbonden, bestaat nog in volle kracht, al worden hare leiders dan ook in de gevangenis geworpen. De zaak, die zij voorstaat, is eene rechtvaardige zaak en zal voorzeker eenmaal zegevieren. Als het hoofd dezer machtige vereeniging kan men den man beschouwen, welks portret dit nommer te aanschouwen geeft, en wiens naam op het oogenblik door geheel Europa genoemd wordt.
Parnell is de zoon van een iersch magistraat, terwijl zijne moeder de dochter was van een admiraal van de vloot der Vereenigde Staten. In 1846 geboren, heeft hij aan de Universiteit van Cambridge schitterende studiën gemaakt. Sedert meer dan eene eeuw bewoont zijne familie een landgoed in een der schilderachtigste oorden van het groene Erin. In 1875 door drie districten tot parlementslid gekozen, opteerde Parnell voor Cork, dat hij nog op het oogen blik vertegenwoordigt.
Met eene bewonderenswaardige werkzaamheid en een buitengewoon doorzicht begaafd, heeft Parnell allengs de taak van O'Connell overgenomen, en hoewel protestant, geniet hij de onverdeelde sympathie der iersche katholieken, al kunnen zij het hem niet vergeven dat hij voor eenige maanden de hand reikte aan Victor Hugo.
Hij verdient ten volle den naam van ‘beweger,’ hem door de Engelschen gegeven; want hij is de ziel van alles wat de Landleague in het belang der verdrukte bevolking onderneemt. Doortastend en stout in zijne woorden zoowel als in zijne handelingen, erkent hij geen ander middel ter oplossing der Iersche kwestie dan de verdeeling van den grond onder zijne bewoners en bebouwers, tegen eene schadeloosstelling, door deze aan de landlords te betalen. Op het volk heeft hij een machtigen invloed, en de engelsche regeering, die dit zeer wel weet, heeft hem dan ook tot een der eerste slachtoffers gemaakt van de uitzonderingswet, tegen de iersche verdachten uitgevaardigd. Ondanks zijne waardigheid van Kamerlid werd hij den 13en october van het vorig jaar te Ringsbirge in hechtenis genomen en gevangen gezet.
Maar al die beteugelende maatregelen hadden, in plaats van de oproerige beweging te onderdrukken, geen ander gevolg dan dat de ongeregeldheden toenamen, zoo dat de regeering ten slotte tot het inzicht kwam, dat geen geweld in staat is de wonden van het wanhopige en uitgehongerde Ierland te genezen. Parnell is sedert eenige weken weder op vrije voeten gesteld en de engelsche staatslieden arbeiden op het oogenblik aan de oplossing van het geduchte agrarische vraagpunt, dat sinds eeuwen het zustereiland beroert en de inwendige rust van Groot-Brittannië dreigt te verstoren.