Schranderheid van kraaien.
In een werk van zekere Miss Bird getiteld: Unbeaten Tracks in Japan, komt een en ander voor over de schranderheid van vogels en in het bijzonder van kraaien.
Er zijn, zoo vernemen wij, vooral in Yeso, duizenden en millioenen van deze vogels, en op vele plaatsen verbreken zij de stilte, die allerwege in die eenzame streken heerscht, met hun vervaarlijk en verward gekras. Men treft ze overal aan, die lastige kraaien met hun onvergeeflijke brutaliteit, die vooral daarom des te hinderlijker is, omdat zij een schranderheid aan den dag kunnen leggen, welke in sommige omstandigheden met het menschelijk vernuft gelijk staat. De schrijfster verhaalt, dat vijf kraaien de brutaliteit zelfs zoo ver dreven van op twee harer paarden te gaan staan, ten einde zoo over een rivier, den Yurapugawa, gezet te worden. In den tuin van een herberg te Mori zag de schrijfster een hond kluiven aan een stuk van een kreng, terwijl hij daarbij werd gaêgeslagen door verscheidene van deze roofzieke vogels. Deze laatsten hadden blijkbaar elkander heel wat over dit onderwerp te vertellen, en nu en dan kwamen er een of twee op den hond af, om te trachten hem het vleesch afhandig te maken. Dit mocht hun echter niet gelukken, daar de hond zijn buit goed vast hield en natuurlijk sterker was dan de kraaien. Eindelijk gelukte het aan een grooten, sterken kraai, een klein stuk vleesch machtig te worden, waarmeê hij onmiddellijk naar den boom terug vloog waar zijn makkers bijeen verzameld waren en alwaar, naar het scheen, een plan de campagne beraamd werd. Na eenige oogenblikken toch vlogen zij allen naar beneden en omringden den hond. Terwijl de aanvoerder het kleine stuk vleesch, dat hij in zijn bek had, handig, vlak bij den kop van den hond liet vallen en deze, zeer onvoorzichtig en dom, het groote stuk een oogenblik los liet om het kleine ook te krijgen, pakten plotseling een paar kraaien, die zich er het dichtst bij bevonden, het groote stuk beet en vlogen er onmiddellijk mede naar den boom, alwaar het onder veel lawaai door de gezamenlijke roovers werd verorberd. Nu, als ooit een kraai in zijn vuistje kon lachen, dan zal dat bij die gelegenheid wel gebeurd zijn. De bedrogen hond intusschen mocht toekijken en zat half verbaasd en wezenloos in het rond te staren en plaatste zich toen onder den boom en trachtte, natuurlijk zonder eenig resultaat, de kraaien door zijn geblaf te verschrikken.
Bij eene andere gelegenheid had een hond ook een stuk vleesch, terwijl drie kraaien vergeefsche pogingen aanwendden om het hem af te nemen. Na eenige beraadslagingen verdeelden zich de kraaien in dier voege, dat twee zich zoo dicht als zij durfden bij het vleesch posteerden, terwijl de derde achter den hond liep en hem zeer onridderlijk een fermen beet in zijn staart gaf. Die beet was raak; de hond althans jankte luid en draaide zich om, waarop de twee schelmen het losgelaten vleesch opnamen en het met den derden kraai in triumf op den bovenkant van een muur gingen zitten opeten.
In vele plaatsen zijn de kraaien een ware plaag voor den landbouwer, daar zij den oogst vernielen, tenzij het graan of in het algemeen de verschillende gewassen door netten beschermd worden.
Zij drijven de baldadigheid zoo ver, van op de ruggen van de paarden te gaan zitten en deze, wanneer zij door de tuigen verwond zijn, in de open wonden te pikken, hetgeen in vele gevallen aanleiding tot ernstige ongelukken kan geven. Zij gaan des nachts zeer laat slapen en zijn 's morgens weêr vroeg bij de hand, zoo dat het hun nooit aan tijd ontbreekt om hun boevenstukken te beramen en ten uitvoer te brengen.
Opmerking verdient eindelijk, dat zich onder elken troep steeds een opperhoofd, een ‘nestor’ bevindt, die, naar het schijnt, den toon aangeeft en door de andere kraaien als hoofd der familie erkend wordt.