stemming; doch dit is het geval niet met de uitdrukking van het wezen, met de oogen van den diplomaat.
Zonder in het vertrek te vertoeven, gaat de baron naar een der wanden, heft een zware draperie op en verdwijnt in een naburig vertrek.
Gedurende eenige seconden hoort men achter den muur een kort afgebroken gebons en geklots, en weldra verschijnt de baron in eene gansch andere kleeding: de rijk gekleurde vlinder is weêr rups geworden!
De blinkende afgod van voor vijf minuten, is nu een gewoon sterveling, die zelfs een trek van slechte luim en doodelijke verveling op zijn aangezicht draagt, en alles wat hem omringt naar den duivel schijnt te wenschen.
Baron Davis zit nu in een donkerkleurigen kamerrok; eene grieksche muts vervangt den met dons en galon versierden klaphoed, dikke vilten pantoffels de fijne, glimmende laarzen; maar aan de pink der rechterhand blinkt nog altijd de zware ring met kostbaren kornalijnsteen, die in het schijnsel der vlam tintelt en flikkert, als worden er gedurig bloeddruppels uitgeknipt.
De diplomaat kan zoo wat veertig à twee en veertig jaar oud zijn; hij is in den vollen zin des woords een schoon man, tamelijk lang, gezet, doch rank, en als het ware gemaakt om de gegalonneerde kleeding te dragen.
Zijn gelaat heeft eenigszins eene zuidelijke tint: het is veeleer mager dan vol, doch fijn van sneê. De neus is een weinig gebogen, het oog donker, doch glimmend: het bezit eene diplomatische kalmte, die eene tweede natuur geworden is. Dat oog is bedrieglijk voor den gewonen mensch; verdacht, maar meestal ondoordringbaar, voor vleiers en hovelingen.
De baard, luchtig en vlokkerig, is naar engelsche - wijze geschoren; de zwarte knevel is puntig; de haarbos bekroont, met eene aristocratische verwarring, het hooge voorhoofd en de lokken vallen als slappe ranken op dit laatste terug.
Indien men scherp toeziet zal men nochtans bemerken dat de haren, zwart als git, hier en daar met zilver doorregen zijn. Zilver op het zwarte baarkleed? En zou met dit zilver de diepe rimpel, die het voorhoofd doorploegt, in betrekking staan?
Baron Davis heeft lange jaren in den vreemde verbleven, nu als lid van dit, dan van dat gezantschap, later als gezantschaps-secretaris en eindelijk als gezant des konings.
Slechts van tijd tot tijd verscheen de diplomaat in de hoofdstad; nu is hij voor eenige weken naar Brussel teruggekeerd en heeft zich in het hotel eener oud-tante gevestigd.
Baron Davis is ongehuwd en het schijnt wel dat het jonkmansleven hem nog niet verveelt; want juist dáárin heeft hij dikwijls den grootsten invloed van zijn diplomatisch leven geput, dat toch, zoo als Huygens zegt, slechts het leven is van ‘een eerlick spie.’
Sedert eenigen tijd heeft hij in den vreemde de overtuiging opgedaan, dat hij in de hooge politieke kringen voet verloor, zelfs bij de ministers en aan het hof. Hij las dit tusschen de regels in de hem toegezonden brieven; hij bespeurde dit in de woorden, die hem werden overgebracht.
Het hof was misnoegd; de koning had geglimlacht en afdalende langs de lippen des ministers tot die van den kleinen ministerieelen beambte, was die glimlach allengs een grove spotlach geworden.
Men wist te Brussel wat deze of gene hooge dame aan het vreemde hof had gezegd over zeker galant avontuur van baron Davis; men beweerde dat deze zich, op eene ongehoorde wijze, had laten beet nemen door den diplomatischen barbier van dit of dat lillepluttersland; men had bemerkt dat op een hofbal een der knoopen aan het galakleed min of meer bengelde; men had.....
Nietigheden! zult gij uitroepen. Voor ons, ja, lezer; maar niet voor de hofwereld, waar alles, zelfs tot het geringste, eene beteekenis heeft of krijgt; waar alles wordt opgemerkt, alles verondersteld en uitgelegd; waar de goede trouw dikwijls onvindbaar, de waarheid niet zelden voor leugen, de leugen voor waarheid gehouden wordt; waar het aangezicht nooit zegt wat er in het hart omgaat en de eerste kunst die men leert is, het tegendeel te zeggen van 't geen is.
Daar werkt men meestal in 't geheim, van den geringsten tot den hoogsten, en de val dien men er ondergaat, loopt niet zelden door zooveel omwegen, vrouwelijke en mannelijke, dat men zijn spoor al zeer lichtelijk uit het oog verliest.
Baron Davis is een intrigant gelijk al de overigen intriganten zijn; hij heeft meer dan eens gewetenloos tegenover anderen gehandeld en moet nu ook ondervinden dat anderen gewetenloos te zijnen opzichte zijn.
Vroeger als hij, onverschillig op welke wijze, aan zijne tegenpartij de bloemen onder den voet wegmaaide, glimlachte hij heimelijk, doch bleef koel en onverschillig als zijne hovelingen - want ieder hoveling heeft hovelingen - hem toefluisterden: ‘fijn gespeeld!’
Immers, openlijk de eer van net welgelukken eener dergelijke werking erkennen, ware eene zwakheid geweest, en voortgaan, altijd voortgaan, zonder iets te laten blijken, was diplomatie.
In den vreemde, verre van huis, zoo als wij zegden, gevoelde baron Davis als bij ingeving dat zijn invloed ondermijnd werd, en hij kreeg allengs de overtuiging dat het hoogst noodig was naar Brussel terug te keeren, den vijand in zijne hinderlaag op te sporen en hem, met geduchter wapens dan hij bezigde, te bevechten.
Vernederd, gekwetst, verbitterd vroeg de gezant, om redenen van gezondheid, een verlof - dat hem geweigeid werd.
De vijand, die hem verwijderd hield, was dus zeer machtig; in antwoord op eene tweede aanvraag, en bij welke de diplomaat dringende familie-redenen deed gelden, ontving hij zijne terugroeping.
In Brussel teruggekeerd, was baron Davis weldra met de groote beweegkracht bekend: Mevrouw de markiezin De...... had hare dochter ten huwelijk gegeven en de oud-jonge schoonzoon verlangde, om redenen van jicht of anderszins, de plaats die baron Davis bekleedde.
Van dat oogenblik werden de draden van het spinneweb aan dezen en aan genen kant der grenzen gesponnen, en de vergulde vlieg moest gevangen en doodgenepen worden.
Baron Davis worstelde behendig om zich met eer uit het gespannen net los te rukken, in den aanvang met de overtuiging van te zullen gelukken en dus goed geluimd; later, toen hij maar al te wel gevoelde dat de spin hem vast had, met kracht en eindelijk met bitsigheid - en van dat oogenblik was hij verloren.
In dien strijd kwetste hij nu dezen dan genen, maakte zich nieuwe tegenstanders, nieuwe vijanden en begreep eindelijk dat hij een verloren man was.
Slechts op aandringen zijnerzijds ontving hij eene uitnoodiging tot het feest, en eens daar, in het midden van die bijeengestroomde hofbeweging, moest hem de laatste ontgoocheling ontgaan.
Dáár had baron Davis een gevoel dat hij nog nooit ontwaard had, maar dat een gewoon burger moest overvallen, die zich gedurende een oogenblik in den stroom van licht, goud en diamant verplaatst ziet: hij gevoelde zich alleen in die wereld.
De koning is den diplomaat voorbij gegaan, alsof deze er niet was; de hooge dignitarissen van het hof hadden, deze een lachje, gene een groet, een derde een woordje voor hem; doch de lach was als eene rimpeling langs de oppervlakte des waters; de groet was de gedwongen buiging van den populier voor den wind, en het woord - het laatste recept, zoo dacht de diplomaat, dat een dokter uit medelijden schrijft om den stervende nog een oogenblik te misleiden.
De vrouwenwereld vooral was, volgens den indruk, dien de diplomaat ontving, zeer ongunstig gestemd.
Deze eeredame heeft achter haren met diamanten bezetten waaier geglimlacht toen hij, de gevallen ster, voorbijging; de gravin De.... boog zich als eene slang tot de hertogin Van.... toen de baron zijne buiging maakte voor de vrouw des ministers, dus voor eene parvenue, die, om reden van haren echtgenoot, uit de advokatenwereld opgelicht en naar boven gebracht, dáár een oogenblik staat te blinken als strass naast het diamant, als een oliepitje tusschen de adellijke sterren, en die morgen weêr aan den horizon verdwijnt als een vonk die naar beneden schiet.
Voorzeker, baron Davis ontmoette personen, die zeer beleefd voor hem waren; doch volgens hem was dit juist geen gunstig voorteeken; wat beleefd was had koel, wat koel was had beleefd moeten zijn, om hem te overtuigen dat zijne positie niet ongunstig was.
Baron Davis gevoelde zich op dit oogenblik diep ongelukkig, al toonde dit zijn gelaat niet, waar zich integendeel de zaligste rimpelingen en uitstralingen op afteekenden.
O, hij was zoo verslonden, verslaafd aan al die geblankette en geparfumeerde grootheid, aan die ‘vergulde distelen!’ Hij was zoo heerschzuchtig, zoo vol haat en nijd, en nooit heeft hij zoo diep gevoeld als nu dat hij meer en meer onmachtig was om zich te wreken.
Zijn rijk in de hofwereld is ten einde; hij zal dus moeten afdalen in de gewone en immer sterk gemengde salons, die men anders slechts als bij eene genade bezoekt. Voorzeker, daar zal hij nog schitteren; doch hij zal altijd maar eene ster zijn die uit den hof hemel gevallen, of liever van daar weggeknipt is.
Herhaalde malen heeft de baron de helder verlichte zalen, vol glinsterende uniformen en toiletten willen verlaten; doch daartoe had hij den moed niet: hij wilde blijven, nog blijven.
Misschien werd hem binnen eenige minuten, binnen een uur, bij het uitgaan zelfs de geschikte gelegenheid aangeboden dezen of genen te benaderen en de kans te doen keeren.
Worstelen, altijd worstelen... Arme goudvlieg!
De diplomaat bevindt zich in den prachtigen wintertuin, aan de zalen grenzende; hij ziet noch den kristallen tempel, glinsterend als een tooverpaleis; noch de milde en weelderige planten en bloemen met rijke kleuren en breed uitgespreid bladgewelf; noch de ruischende fontein, wier opgeworpen water getint wordt door een zuiveren regenboog, spelend in het licht, nu verdwijnend, dan weêr verschijnend.
De Koning! Hij is daar! Hij komt door den wintertuin, den arm gevende aan de koningin.
Alle hovelingen ‘meesterlicke gekken’ scharen zich ter zijde. Het vorstelijke paar treedt tusschen twee rijen uniformen en schitterende toiletten.
Zoolang het koninklijk paar op afstand is, zijn aller oogen recht op hetzelve gericht; zij sprankelen vuur uit om de aandacht te trekken en hopen - hopen, wanneer zij zien dat deze of gene door den koning wordt aangesproken.
Doch de vorst nadert; de mannen buigen hoofd en bovenlijf; de vrouwen - daar is altijd iets slang in - nemen onder het buigen de onbeschrijfelijke vormen aan van een S of van een?, en al buigen zich de hoofden, met juweelen beladen, toch werpen de oogen tooverlonken uit.
De koning is den diplomaat ten tweeden male