Een klein onderscheid.
Te Krems, in Oostenrijk, zou over eenige dagen de soldaat Frans Adam worden terechtgesteld en men fluisterde elkaar in 't oor: Van avond komt de beul.’ Dien avond kwam in het eenige koffiehuis in de stad een heer, wien men tot dusver nog nooit te Krems gezien had en die, naar men wist, met den laatsten trein uit Weenen was aangekomen. Terstond verspreidde zich daarop onder de aanwezigen de mare, dat de dikke heer met roode wangen, glad geschoren gelaat en kort geknipt haar niemand anders was dan de beul Willenbacher uit Weenen. Een nieuwsgierige wilde terstond de eer hebben van den vreemdeling uit te hooren, waarom hij op hem afging en hem een goeden avond wenschte, welke groet dankbaar werd beantwoord.
- Hum hum, - begon aarzelend, de nieuwsgierige. - Gij zijt zeker overgekomen voor een voorstelling?
- Ja, ja. Kent gij mij dan?
- Ik geloof van ja en zou wel eens van u willen weten, hoeveel gij denkt te verdienen?
- Dat zal van de omstandigheden afhangen....
- Het moet toch iets verschrikkelijks zijn, om voor zooveel menschen zulk een schouwspel te moeten vertoonen?
- Waarom verschrikkelijk? Ik ken geen pleizieriger bezigheid, als het te Weenen maar niet zoo slecht ging.
Alle koffiehuisbezoekers keken met ontzetting den cynischen man aan. Dat hij de beul was, daaraan viel, na hetgeen hij gezegd had, niet meer te twijfelen.
- En - vroeg de nieuwsgierige verder - waar zal het gebeuren? Naar ik hoor, aan den Wachtberg?
- Dat kunt gij toch niet meenen. Natuurlijk in het theater.
- Neen, die is kostelijk. Gij zult hem toch niet in het theater ophangen?
- Wien ophangen?
- Wel, Adam, den soldaat. Gij zijt immers de beul?
- Neen, ik ben de komiek Gottsleben uit Weenen en kom hier een gastvoorstelling geven.
Algemeene vroolijkheid!