Paschen.
Terecht wordt Paschen het feest der feesten genoemd. Op Paaschdag toch is het licht opgegaan over eene nieuwe wereld, niet een licht, tijdelijk en zichtbaar als de zon, welker stralen het lichaam koesteren, maar een licht eeuwig en onzichtbaar, dat in de zielen gevoeld wordt. Het Joodsche volk vierde op dezen grooten dag de offering van het Paaschlam, het bezoek van den doodsengel aan Egypte, alle eerstgeborenen der Egyptenaars het leven benemende, en eindelijk zijne verlossing uit de egyptische slavernij. Wij, Kristenen, vieren op den Paaschdag de opstanding van Kristus van den dood en onze verlossing uit de slavernij des duivels.
De vreugde der Kerk is op dien dag te grooter, omdat, zonder de voldoening, waarvan Paschen de bekroning is, de hemel voor ons verloren zou geweest zijn. In de Verrijzenis des Zaligmakers viert zij dus ook onze eigen verrijzenis en noodigt hare kinderen uit deel te nemen in hare vreugde.
Alle teekenen van rouw zijn dan ook uit de kerken verdwenen; de altaren zijn kostbaar getooid, bloemen- en wierookgeuren verspreiden zich alom, alle klokken laten haar tonen hooren en schijnen aan de wereld te willen verkondigen dat het thans de dag bij uitnemendheid is, door den Heer gesteld voor de hernieuwing van den mensch, het feest der feesten, zoo als de Heilige Vaders hem noemen. De jubelzang Alleluja weêrklinkt van alle kanten, wordt elk oogenblik en in verschillende tonen herhaald om dit feest luister bij te zetten, dat van het oosten tot het westen, van het noorden tot het zuiden iedereen in verrukking brengt, voor wien de naam van Kristen een eerenaam is.
Ja, iedereen verheugt zich op dezen schoonen dag met de Kerk, die er echter waarschuwend bijvoegt, dat deze vreugde eene geestelijke zij, eene vreugde geboren uit den vrede van een goed geweten, die op aarde reeds een voorsmaak geeft van de hemelsche gelukzaligheid.
Met zulk eene vreugde begroet de katholiek het Paaschfeest; want hij weet, dat hij dan alleen deelachtig wordt aan de verdiensten van het lijden, den dood en de verrijzenis van Kristus. Hij schudt den ouden mensch af, van den dood der zonde staat hij op tot het leven van genade, en wel zoodanig dat iedereen van hem kan getuigen wat de engelen tot de heilige vrouwen zegden, die in den vroegen morgen gekomen waren om het lichaam van den Zaligmaker te balsemen: Hij is niet meer hier, hij is waarlijk verrezen; dat wil zeggen: hij is niet meer op den weg des zondaars, maar wandelt naar de eeuwigheid langs de paden der gerechtigheid.