Réaumur was de eerste, die ontdekte dat de wespennesten uit papier bestonden, hetwelk zij bereiden uit rottend of althans oud, dood hout, dat zich gemakkelijk in vezelen laat splijten, of boomschors. Het werktuig dat de wesp daartoe gebruikt, bezit het diertje in zijn kaken. Daarmeê worden de houtvezeltjes losgescheurd en geknauwd. Dit knauwen geschiedt op eigenaardige manier. Zoodra de wesp toch haar arbeid begint, maalt zij de houtvezels fijn, om ze echter niet geheel af te werken, maar ze te bergen in eene holte van den mond, welke door een klepke kan gesloten worden en waar ze dus als in een magazijn opgeslagen zijn. Deze holte bewijst de wesp dezelfde diensten als de bie ondervindt van hare achterpooten.
ER IS NOG EEN BOOT IN ZEE, NAAR H. KNORR.
In die holte worden de vezelen meê naar huis gedragen, om daar opnieuw geknauwd en vermengd te worden met speeksel en als een strookje te voorschijn te komen, dat nu aan het nest wordt toegevoegd, waarbij de diertjes hare tong als smeerborstel gebruiken. In den letterlijken zin bestaat een wespennest dus uit papier maché.
Elke wespensoort bouwt haar nest echter op verschillende manier en zoo vindt men dan ook bij haar verschillende papiersoorten, van af het grofste pakpapier tot het fijnste vloeipapier. Maar ook in den vorm bestaat veel verschil. Het nest waarvan wij achter eene gravure geven