Er is nog een boot in zee.
Ieder land, iedere hemelstreek bedreigt hare bewoners met bijzondere gevaren. Bergstortingen en lawinen zijn de schrikbeelden der bergvolken; verzengende hitte en vergiftige winden brengen het leven van den Bedoeïen, den zoon der woestijn, in gevaar, en de zee met hare stormen en overstroomingen kan elken dag, ieder uur voor de bewoners onzer kusten noodlottig worden. Uit het gevaarlijke en moeitevolle leven van de laatsten biedt onze gravure een treffend tafereel.
‘Er is nog een boot in zee!’ Deze angstkreet weêrklonk op een stormachtigen avond door de straten van een visschersdorp aan de kust der Noordzee. De visschers waren des morgens bij kalme zee uitgezeild, en met den besten moed bezield, was de kleine vloot in zee gestoken. In den loop van den dag waren de visschers, naar gelang van de vangst of van elks persoonlijke behoeften, één voor één terug gekeerd; maar inmiddels was plotseling de wind omgeslagen; de zee had hare witte koppen opgestoken, de golven gingen hoog en de vaart door de branding was eensklaps uiterst gevaarlijk geworden.
Onmiddellijk wendden die booten, welke zich nog in zee bevonden, den steven, en de bemanning trachtte met omzichtig beleid de veilige kust te bereiken. Slechts ééne boot bleef achterwege.
Middelerwijl viel de avond in, het werd allengs donkerder, en de oudste visscher, de binnen geloopen booten tellende, zegde hoofdschud dend: ‘Er is nog een boot in zee.’ Jochem van Duin dobbert nog met zijn schuit in den stikdonkeren nacht op de onstuimige zee, en wie weet of de storm hem niet op eene gevaarlijke zandbank kan werpen. Vergeefs tracht hij den juisten koers te houden. De nacht is te donker. Elke minuut verhoogt het gevaar!
Er moet raad geschaft worden, en dat onmiddellijk! Nu, de zeeman is aan snel handelen gewoon; want de voortdurende kamp met de elementen heeft hem vastberadenheid en voortvarendheid geleerd. Op den top van een hoogen mast, diep in het oeverzand geplant, wordt eene hel flikkerende vlam ontstoken. Die geïmproviseerde lichtbaak is de eenige redding van het scheepje, dat daar op de woelige baren rondzwalkt, en wanneer de visscher, die het bestuurt, een ervaren zeeman en zijne boot zeewaardig is, dan hoeft men er niet aan te wanhopen, of weldra rust hij veilig in de armen van de zijnen.
In de armen van de zijnen! Ook op ons aangrijpend tafereel ontwaart men naast de visschers, die kalm hun plicht doen, eene angstig uitziende vrouw, een sidderend kind, die op den echtgenoot en vader wachten. Moge hij, op den gloed van het kustvuur afgaande, spoedig terugkeeren op den veiligen oever, aan het kloppende hart van vrouw en kind, onder het beschermende dak der met stroo gedekte, eenvoudige hut!