Van alles, voor allen.
De gevaren van het stof afnemen. - Menige ieverige huismoeder verkeert in den waan, dat zij een hoogst verdienstelijk werk verricht, door iederen morgen, met een plumeau gewapend, tafels, schoorsteenmantels, étagères en andere meubels van het stof te zuiveren. Dat stof afnemen met het plumeau kan echter hoogst gevaarlijk worden; de afgestofte voorwerpen worden wel is waar kraakzindelijk gehouden, maar met de stof, die er rustig op lag, wordt de lucht in onze vertrekken bezwangerd, zoo dat wij met die lucht myriaden stofdeeltjes inademen. Dit alleen reeds is hoogst nadeelig voor de longen; maar wie zegt ons waar de stof, die met het plumeau opgejaagd wordt, vandaan komt? Wie weet, zijn daaronder geen eikens van microscopische diertjes, onzichtbaar kleine korreltjes van onreinheden, ja kiemen van besmettelijke ziekten. De geleerde Pasteur toch verzekert een aantal van ernstige ziekten het gevolg kunnen zijn van onzichtbare stofjes, die door de ademhaling in ons organisme dringen.
EEN GORDIJN VAN WASWERKERS.
Een enkel zonnestraaltje, dat in eene pas gestofte kamer dringt, kan ieder doen zien welk een ontzaglijke massa stofdeeltjes het plumeau uit alle schuilhoeken opjaagt, om er den atmosfeer meê te bezoedelen. Afgezien van de gevaren, die het herhaaldelijk stof afnemen voor de gezondheid doet ontstaan, is het ook een volslagen nutteloos werk. Door het plumeau wordt de stof niet weggenomen, maar slechts verplaatst, en een uur nadat gij al uwe meubels zorgvuldig gereinigd hebt, zijn zij weêr overdekt met eene laag stofdeeltjes, die er langzamerhand op terug vallen. Wilt ge de stof wegnemen, gebruik dan een eenigszins vochtigen stofdoek, waaraan de stofjes blijven kleven, en doe het, ten minste in vertrekken, waar niet geslapen wordt, des avonds in plaats van 's morgens, omdat dan het opgejaagde stof gedurende den nacht tijd heeft om neêr te dalen, zoo dat des morgens de lucht in het vertrek minder besmet is.
Verder zorge men vooral, dat nooit spijzen of dranken aan het invallen van stof blijven blootgesteld, maar gebruike zooveel mogelijk overdekte schalen en vaten.
Kamerplanten tegen nachtvorst te beschermen. - Niet zelden hebben de bloemen, die in onze vensters geplaatst zijn, veel van de koude nachten te lijden. Wanneer daarvoor vrees bestaat, zijn intusschen de planten op eene gemakkelijke manier tegen vorst te beschermen. Men hoeft daartoe slechts iedere plant met een blad papier te bedekken. Het papier is namelijk een slechte warmtegeleider, zoo dat het de koude zal tegenhouden en het uitstralen van de warmte der planten zal beletten. Op dezelfde manier verhinderen in den herfst de blaêren der boomen en struiken dat de afzonderlijke twijgen bevriezen.
Een ander aanbevelenswaardig middel om het bevriezen der potbloemen in onze kamers te beletten, bestaat hierin dat men tusschen de planten schaaltjes of kopjes met water plaatst. Wanneer het dan 's nachts vriest, zal eerst het water in de bedoelde kopjes met een ijsschaaltje overdekt worden; maar het water moet eer het bevriest een gedeelte zijner warmte afgeven en die warmte zal de koude der omringende lucht in die mate temperen, dat de planten niet beschadigd worden.
Evenzoo kan men in een kelder de daar bewaarde levensmiddelen tegen bevriezen bewaren, door er potten met water tusschen te zetten. Over het algemeen neemt men in de nabijheid van groote wateren gedurende den herfst de nachtvorsten niet zoo vroeg en gedurende de lente niet zoo laat waar als in andere streken.
Muizen en ratten te verdrijven. - Dit geschiedt in Amerika door de wanden, den vloer en de zoldering der kelders met eene kalkoplossing te bestrijken, waarin eenig ijzervitriool is opgelost, zoo dat zij eene geelachtige tint verkrijgt. In ieder gat, in iedere spleet en in elk hoekje strooit men verder ijzervitriool-kristallen en moet daardoor de beste resultaten verkrijgen. Ratten en muizen kunnen het in vertrekken, die aldus tegen hunne aanvallen beveiligd zijn, niet uithouden. De gele kalklaag moet echter elk voorjaar vernieuwd worden.
Wijn uit roode beetwortels. - Sedert de druifluis zoo vrij geweest is zich de vrucht der wijngaarden toe te eigenen, moet de mensch wel naar iets anders omzien om toch niet geheel van wijn beroofd te worden. Zoo heeft er waarschijnlijk een fransch landbouwer over gedacht, die, zijn druiven in 's hemels naam aan de phylloxera overlatende, op het denkbeeld gekomen is wijn te vervaardigen uit.... roode bieten. Daar deze plant uitstekenden alcool oplevert, heeft de man gemeend dat, als men haar vleesch op dezelfde manier als druivenmost behandelde, zulks een equivalent voor wijn zou kunnen opleveren.
Zijne proefnemingen, met veel doorzicht ondernomen en met nog meer vasthoudendheid doorgezet, hebben reeds tot een resultaat geleid en thans levert de beetwortel door middel van gisting een zeer aangenamen wijn op; de plant heeft daarenboven dit op den wijnstok voor, dat zij zich naar alle grondsoorten en alle klimaten weet te voegen, zoo dat er kans bestaat dat in de toekomst ook in ons land wijngaarden van beetwortels aangelegd zullen worden.
Alvorens een vonnis over den beetwortelwijn te strijken, zal men het oordeel van deskundigen moeten afwachten, hetgeen spoedig volgen kan, daar er reeds eene commissie met het onderzoek van den nieuwen wijn belast is.
Uitgekookte hop als mest. - Uitgekookte hop uit de bierbrouwerij wordt veelal als een waardelooze fabriekafval beschouwd, doch de Landb. Ct. roept er de aandacht op in dat zij zeer goed als mest kan aangewend worden en in het bijzonder tot vervanging van paardenmest. Deze wordt in den regel onmisbaar geacht om de lucht in broeikassen op de gewenschte temperatuur te brengen en dikwijls besteedt men er tot dit doel veel geld voor. Het gebruik van uitgekookte hop is echter even doelmatig en veel goedkooper, daar die stof in elke stad, waar eene bierbrouwerij bestaat, gemakkelijk, ja misschien alleen voor het weghalen te krijgen is.
Houten kranen voor springen te bewaren. - Deden wij hierboven den hovenier eene meststof aan de hand, door welker gebruik ae brouwer goedschiks van zijne uitgekookte hop afgeholpen kan worden, ook dezen laatste willen wij een dienst bewijzen door hem een middel te bezorgen, om het springen der kranen in zijne vaten te voorkomen. Daartoe legt men de kranen in smeltende paraffine en verhit ze daarin zoo lang boven 80⁰ R. als er uit het hout nog luchtblaasjes ontsnappen. Heeft die ontwikkeling van lucht opgehouden, dan laat men de houten kranen nog zoo lang onder de gesmolten paraffine, tot ze op ongeveer 40⁰ R., derhalve bijna tot het punt van stijf worden toe, is afgekoeld, en verwijdert vervolgens door sterk wrijven de paraffine, die nog op de oppervlakte kleeft. Langs dezen weg verkrijgt men kranen, die voortdurend goed blijven sluiten en nooit springen.