vrijheid was bevochten, de gelijkheid moest gegrondvest worden en de algemeene broederschap zou dat alles bekronen.
Maar de fakkel, die de verlichting moest aanbrengen, bleek slechts brand te kunnen stichten, en alvorens het onnadenkende Europa nog half tot ontnuchtering gekomen was, stond alles reeds in hevigen gloed. Het vonnis, dat een vorstenmoord wettigde, was uitgesproken en het volk had in dolle razernij gejubeld en de hymne der vrijheid gezongen, toen het bloed van Frankrijks koning en koningin van het schavot spatte; de adellijke geslachten, de priesters, de kloosterlingen werden verjaagd en vervolgd, en al wat niet vluchten kon werd verpletterd onder de wielen van de zegekar der revolutie, wier ontstaan als de dageraad eener schoone toekomst was beschouwd.
De hoofden der nieuwe republiek, die in hun waanzin uitriepen: Er is geen God! hadden het hoogste toppunt hunner macht bereikt. Zij wilden den godsdienst uitroeien, en daarom moesten de kerken ontheiligd en door het gansche land heen alle heilige symbolen omver geworpen worden. Rondom Parijs waren hunne decreten reeds lang tot uitvoering gekomen; maar nu gingen de soldaten der republiek op weg naar Bretagne; hunne bevelhebbers hadden in last den kristelijken godsdienst te verdrijven uit de sterkste zijner vestingen in Frankrijk. Die handlangers der bloeddorstige opperhoofden toonden zich de waardige dienaren van zulke meesters. Zij begonnen met de kerken en kloosters te ontheiligen en de kruisbeelden, die daar overal langs den openbaren weg gevonden werden, omver te halen. Toen werd een klopjacht gehouden op de priesters, wier schuilplaatsen men opspoorde; ontdekte men hen, dan werd een bloedbad aangericht; want allen die hun een schuilplaats boden moesten sterven. De goddeloozen wilden elk spoor van godsdienst doen verdwijnen en ontzagen zich niet zelfs vrouwen en kinderen, die zij knielend vonden, op de vreeselijkste manier te vermoorden. De slachting was algemeen. De guillotine, die te Parijs zooveel menschenlevens had verslonden, richtte ook in de dorpen van Bretagne eene vreeselijke verwoesting aan; geen enkel district werd gespaard en het vreeselijke werktuig vond overal nieuwe slachtoffers.
Doch kon men ook alles vernietigen wat aan den godsdienst herinnerde, waren ook de slachtoffers bij duizenden te tellen, het geloof kon men in Bretagne niet uitroeien; het was niet in bloed te verstikken, het herleefde na elke verdrukking met nieuwe kracht, het scheen zelfs in de vervolging nog krachtiger te worden. Overal bleef men aan den godsdienst getrouw, overal waren nog priesters, die hun leven waagden om de geloovigen in dien uitersten nood bij te staan. Men had de beulen der republiek naar Bretagne gezonden om het te maken tot een land van afvalligen; toen die beulen vertrokken lieten zij een land van martelaren achter zich; de kerken waren ontheiligd en geplunderd, de kruisbeelden omver gehaald, maar men had het geloof niet kunnen uitroeien.
Te midden van die vreeselijke verwoesting werd Gabriël op zekeren avond langer dan gewoonlijk opgehouden in de hoeve van Perrine's vader. In den laatsten tijd had hij daar een groot gedeelte van den dag doorgebracht; want hij vond er eene schuilplaats tegen de kwellingen, waaraan hij in de ouderlijke woning, in dat huis van schande, ter prooi was. Toen hij afscheid had genomen en op het punt stond om de voordeur te openen, riep de oude man hem terug en wees hem op den stoel, die in het hoekje ven den haard stond.
‘Wees zoo goed ons alleen te laten, Perrine,’ sprak hij, ‘ik moet Gabriël onder vier oogen spreken.’
De woorden welke vader Bonin - zoo werd Perrine's vader algemeen genoemd - in het geheim had meê te deelen, gaven aanleiding tot zeer onverwachte gebeurtenissen. De oude man had natuurlijk zeer goed gezien dat de jongeling merkbaar veranderd was; daarom vroeg hij, niet onvriendelijk maar op een toon waaruit duidelijk bleek dat hij aangedaan was, of Gabriël nog wel dezelfde genegenheid voor Perrine koesterde als vroeger. Toen de jongeling zich beieverd had om in dit opzicht de meest geruststellende verzekering te geven, begon de oude man te spreken over de heerschende vervolging, welke nog altijd bleef voortwoeden en over de mogelijkheid dat ook hij, even als zoo vele anderen, zou worden geroepen om te lijden voor Kristus en zijne leer. Mocht hij dit martelaarschap ondergaan, dan zou Perrine onbeschermd, hulpeloos achterblijven, tenzij haar verloofde zijne belofte nakwam en onmiddellijk als haar natuurlijke beschermer optrad. ‘Stemt gij daarin toe,’ zegde de oude man, ‘dan is eene groote zorg van mijn hart weggenomen, dan zal ik met onderwerping alles dragen wat de Voorzienigheid over mij heeft besloten; want dan weet ik dat ik Perrine niet onbeschermd zal achterlaten wanneer ik sterf.’
Gabriël stemde gereedelijk toe en toen hij heenging zegde de oude man nog:
‘Ik verwacht u morgen terug, want dan zal ik meer weten; waarschijnlijk zullen wij alsdan den dag van uw huwelijk met Perrine kunnen bepalen.’
Gabriël aarzelde bij de deur der boerderij en zag vader Bonin aan alsof hem nog iets op het hart lag, alsof hij hem nog iets moest zeggen, maar hij deed het niet. Waarom aarzelde hij? Waarom bleef hij eensklaps staan toen hij reeds op weg was? Waarom keerde hij herhaaldelijk terug en ging hij eindelijk, met gebogen hoofd, zuchtende naar huis?
Omdat het vreeselijke geheim zwaarder dan ooit op hem drukte, nu hij beloofd had Perrine zoo spoedig mogelijk tot zijne vrouw te nemen; omdat hij door een sterke neiging werd gedreven tot de mededeeling van dat geheim aan den vader van het meisje 't welk weldra zijne vrouw zou worden; want hij wist immers niet of hij een eerlijken naam droeg, of hij niet de zoon was van een dief en moordenaar. Te midden zijner folteringen besloot hij onder het huiswaarts keeren, het ergste te wagen en zijn vader in ronde woorden de oplossing van het geheim te vragen, doch die vreeselijke ontmoeting zou niet plaats hebben; want de visscher was uitgegaan en had aan zijne kinderen gezegd, dat hij niet voor den volgenden middag terug zou zijn.
Gabriël begaf zich daags daarna, volgens afspraak, andermaal naar de boerderij van zijn toekomstigen schoonvader. Hij scheen kalm, hij wist zich te beheerschen, en het moet ook gezegd worden dat hij zich toen sterker dan den vorigen dag vastklemde aan de flauwe hoop, die hem, in strijd met zijne overtuiging, altijd bijbleef, dat zijn vader wellicht onschuldig was.
‘Wanneer ik mijn geheim aan vader Bonin meêdeel, dan loop ik gevaar het vertrouwen te verstoren, dat hij stelt in het toekomstige welzijn van zijn kind.’
Deze gedachte beheerschte Gabriël op het oogenblik dat vader Bonin hem verwelkomde en de hand toestak.
‘Daar is voor het oogenblik geen gevaar meer, Gabriël,’ sprak de oude man. ‘Men heeft mij bericht dat de verwoesters van onze kerken, de moordenaars onzer landgenooten, op hun weg naar hier teruggehouden zijn door tijdingen uit andere districten. Dewijl echter die tijd van verademing wellicht niet lang zal duren, moeten wij ons dien ten nutte maken. Ik weet dat mijn naam op de lijst der verdachten staat; wanneer dus de soldaten der republiek mij hier vinden is het met mij gedaan. Doch ik wilde u van Perrine spreken en ook over u. Dezen nacht kan uw huwelijk nog ingezegend en voltrokken worden door een priester. Luister dus aandachtig naar 't geen ik u zal meêdeelen, Gabriël, en zeg mij dan of gij bereid zijt onverwijld de man en beschermer van mijne dochter te worden.’
Vader Bonin deelde nu aan Gabriël het volgende meê. Kort voor dat de republikeinsche kerkvervolgers Bretagne binnen gerukt waren, was daar door de geestelijke overheid in het noorden der provincie een priester benoemd, die pater Paulus genoemd werd. Hij was zeer nauwgezet in zijne herderlijke bediening en wist spoedig zoodanig de liefde en het vertrouwen der geloovigen te winnen, dat men zelfs in ver afgelegen gemeenten met den meesten eerbied van hem sprak. Van het oogenblik der vervolging af was echter zijn naam op aller lippen; want pater Paulus wist den boeren moed in te boezemen onder de felste verdrukking; hij stond hen met raad en daad bij, was hun een voorbeeld in het gevaar en een engel der vertroosting in het uur des doods. Die onverschrokken priester zag men altijd daar, waar de verwoesting het hevigst woedde, waar het gevaar het grootst, de slachting het wreedaardigst was. Men had hem reeds herhaaldelijk verloren geacht, maar telkens verscheen hij onverwacht daar, waar niemand dacht hem ooit weder te zien. Wanneer dan pater Paulus met zijn kalm gelaat, het kruisbeeld in de hand, woorden van troost en bemoediging sprak, wist hij allen te bezielen, en daar waren er die meenden dat die heilige priester wel alleen in staat zou zijn de vijanden van Kristus tegen te houden. Er kwamen echter altijd nieuwe troepen aanrukken, en op zekeren morgen, nadat pater Paulus in alle stilte het heilig Misoffer had opgedragen, mocht het hem nauwelijks gelukken aan de onverlaten te ontsnappen. Men zocht in stilte overal naar hem, men zocht zijn spoor, doch niemand kon hem ontdekken, hij scheen voor goed te zijn verdwenen.
Er heerschte groote verslagenheid onder de bewoners, toen het bleek dat van den beminden priester geen spoor meer te vinden was en hij werd reeds als dood betreurd, toen eensklaps zijn naam weêr met een onderdrukt vreugdegejuich werd genoemd. Eenige visschers hadden aan de noorderkust een schip in zee gezien, dat herhaaldelijk teekens naar het strand seinde. Zij gingen in hunne booten in zee en zie, toen zij het schip genaderd waren, zagen zij op het dek de welbekende gestalte van pater Paulus. De priester was onder zijne kinderen terug gekeerd; het schip was nu zijne kerk en op het dek stond het altaar, waarop hij dagelijks het onbloedige offer opdroeg om Gods ontferming af te smeeken over zijne kudde.
Van het oogenblik af dat het schip door de visschers ontdekt werd tot dat de vervolging een einde nam, hadden daar godsdienstoefeningen plaats, waaraan ook de geloovigen deel namen. De kustbewoners waren vernuftig geworden in het uitvinden van geheime seinen, die den schepelingen te kennen gaven welk gedeelte der kust op dat oogenblik veilig was. Op den bedoelden morgen, toen Gabriël op de hoeve van vader Bonin bescheiden was, hadden de seinen het schip naar de kust van het eiland Quiberon gewezen. De bevolking, daarvan insgelijks ingelicht, verwachtte het schip tegen den avond, en wanneer dan uit nadere seinen bleek dat te middernacht het Misoffer zou worden opgedragen, wilden zoovelen als de voorzichtigheid toeliet met de booten, die reeds gereed lagen, in zee gaan, om dat buitengewone voorrecht te genieten. Vader Bonin was voornemens met zijn gezin insgelijks naar het schip te gaan en aan pater Paulus te verzoeken het huwelijk tusschen Gabriël en Perrine te voltrekken.
Even vóór zonsondergang kwam het sein dat het schip in het gezicht was, en toen gingen vader Bonin en zijne vrouw, gevolgd door Gabriël en Perrine, over de heide naar het strand. Daar waren reeds een aantal kustbewoners bijeen, meerendeels met het voornemen om de nachtelijke godsdienstoefening bij te wonen. Men had van alle kanten gunstige tijdingen ontvangen, er was geen onraad te vreezen, geen verraad te duchten, en daarom wilden allen, die slechts gemist konden worden, van deze buitengewone gelegenheid gebruik maken