Een bezoek aan de Koninklijke Tapijtfabriek te Deventer.
(Vervolg.)
II.
Toen ik de vorige maal van de rijke collectie tapijtpatronen sprak, die ik aan de Deventer-fabriek mocht bezichtigen, had ik uitsluitend Smyrnasche tapijten in het oog, en deze vormen dan ook het hoofdfabrikaat der inrichting, die daaraan haar groote vermaardheid en ongetwijfeld ook haar stoffelijken bloei te danken heeft; want de Smyrnasche tapijten worden verbazend duur betaald. Een klein staaltje: de directeur verhaalde mij dat bij de bestelling uit San Francisco, waarvan ik reeds gewag maakte, een bankbiljet van duizend gulden op afrekening gevoegd was, waarbij men dan nog in aanmerking moet nemen, dat in Amerika van tapijtwerk 54 ten honderd aan inkomende rechten moet betaald worden.
Maar is zulk een tapijt kostbaar, het kan dan ook jaren dienst doen, zonder dat de stoffage in het oog loopend slijt of de kleuren verbleeken; zoo toonde de directeur mij het tapijt in zijn salon, dat mij nog zoo goed als nieuw voorkwam, ofschoon hij mij verzekerde dat het reeds sinds het jaar 1856 den vloer versierde.
Die bijzondere deugdzaamheid is vooral afhankelijk van de wolsoort, welke voor de vervaardiging gebruikt is en wier keuze dan ook eene bijzondere aandacht en kennis vereischt. Mijn geleider deed mij over zijne kennis op dit gebied letterlijk verstomd staan.
Ik bracht met hem een bezoek aan een der uitgestrekte wolzolders, waar honderden centenaars schapenwol het oogenblik afwachten, dat zij tot draden gesponnen, geverfd en tot tapijten geweven zullen worden, - eene gedaanteverandering die inderdaad onbegrijpelijk is voor hem, die regelrecht uit het rijk voorziene magazijn, waar honderd tapijten hunne heerlijke kleurenpracht ten toon spreiden, naar de bergen vuilgrauwe wol op den zolder overgeplaatst wordt.
Uit een dier ontzaglijke wolbergen trok de directeur een vlokje, dat hij mij overreikte met de vraag of ik beproeven wilde het van elkaar te trekken. Met de grootste krachtsinspanning was mij dit echter niet mogelijk, en glimlachend merkte de heer Kronenberg op dat men er wel een paard voor zou kunnen spannen, zonder dat het bundeltje, ter halve dikte van een pink en uit de fijnste draden samengesteld, gevaar zou loopen van te scheuren.
Eenige andere pluisjes uittrekkende, zegde hij: ‘Dit is wol van een hamel en dat van een ooi,’ en toen ik hem daarop ongeloovig aanzag, liet hij mij wol zien van een schaap, dat voor de eerste maal geschoren was, van een ooi, dat twee lammeren gehad had, - kortom, de directeur legde eene voor mij zoo bijzonder groote wolkennis aan den dag, dat ik al mijne overtuiging omtrent zijne waarheidsliefde noodig had, om hem op zijn woord te gelooven.
Dat deze kennis intusschen een eerste vereischte is voor hem die zich met de fabrikatie van wollen weefsels bezig houdt, blijkt uit de talrijke eigenschappen, waarnaar men de waarde en bruikbaarheid der wol te beoordeelen heeft. Fijnheid, zachtheid, rekbaarheid, gelijkheid, vastheid, veerkracht, kleur, glans, lengte, krulling, - op dit alles heeft de fabrikant van wollen stoffen te letten, en naar gelang de wol in meerdere of mindere mate een of meer der genoemde eigenschappen bezit, weet hij ze tot dit of dat doel aan te wenden.
Behalve de reusachtige wolbergen merkte ik op den zolder niets anders op dan een aantal zakken, die naar mij meêgedeeld werd de verfstoffen bevatten, welke tot het kleuren der wol gebruikt worden; en daarmeê had ik al de grondstoffen gezien, benoodigd tot de vervaardiging der heerlijke kunstproducten, die ik in het magazijn bewonderd had.
Nieuwsgierig om te zien op welke manier die ordelooze hoopen vuile wol met behulp van meekrap, indigo, konzenielje, enz. in tapijten voor de vorstelijke paleizen werden herschapen, volgde ik den directeur naar de wolververij, die aan de inrichting is verbonden.
Na een vluchtig bezoek aan het chemisch laboratorium, waar voortdurend een scheikundige bezig is met uit de talrijke verfsoorten, die zijne flesschen, bussen en potten hem aanbieden, de nieuwe kleur-nuances voort te brengen, die van hem verlangd worden, traden wij in de machinekamer. Eene stoommachine van dertig paardenkracht, door water uit de stadsgracht gevoed, brengt hier den stoom voort, die door een aantal buizen naar een aangrenzend lokaal geleid wordt. In dat lokaal onderscheidde ik te midden van een ondoordringbaren wasem, die mij belette vier passen voor mij uit te zien, een dozijn vierkante bakken ter halve manshoogte en ordelijk in twee rijen langs de wanden geschaard.
Op den bodem dier bakken komen de stoombuizen uit, waarvan hierboven sprake is, zoo dat wanneer zulk een bak met koud water gevuld wordt, de stoom, door duizenden gaatjes in de buizen toegestroomd, dat water onmiddellijk aan de kook brengt. In verscheidene der bakken kookte het dan ook als eene zee, en op latten, over die bakken heengelegd, zag ik talrijke groote knotten of strengen hangen, die de werklieden door het schuimende nat haalden.
Die groote strengen, het best te vergelijken bij dikke bundels lampkatoen, waren niets anders dan de wol, die ik op den zolder bij groote hoopen opeen geschud gezien had. Ze was tot lange draden gesponnen, die, in dikke bundels vereenigd, thans in die bakken een doopsel ontvingen, waardoor hunne vuilgrauwe tint weldra in de schoonste kleuren veranderd werd; zoo zag ik reeds groene en roode strengen, die door dat doopsel reeds een veel schooner voorkomen hadden gekregen.
Gelijk reeds gezegd is bevatten de bakken, waarin de wol gedompeld wordt, slechts koud water, dat door stoom aan de kook gebracht wordt en waarin, behalve de verfstof, ook eene bijtende stof, mordant genoemd, is opgelost, met het doel de wol tot het aannemen der verf geschikt te maken.
Uit deze ververij traden we in de droogkamer, een lokaal onder welks ijzeren vloer verwarmde stoom geleid wordt, en waar de natte strengen te drogen worden gehangen. De druppels, die uit de wol sijpelden, maakten het niet raadzaam lang in het lokaal te vertoeven.
Is de gekleurde wol gedroogd, dan kan ze op klossen gewonden worden, een arbeid waarmeê ik een aantal jongens in de verschillende werkplaatsen der fabriek bezig zag. Tot mijne verwondering zag ik vervolgens die schoon gekleurde en zorgvuldig opgewonden woldraden tot duizenden kleine stukjes verknippen, en dat door middel van een eigenaardig werktuig. Het bestond hoofdzakelijk uit eene ronde effen ijzeren staaf met eene voor er in, die met behulp van een rad in een oogwenk geheel met wol omgewoeld werd. Daarop zette de werkman