versiering der vorstelijke paleizen uit. Zoo leest men dat kalif Moktudi, die in het begin der tiende eeuw leefde, zijn paleis met niet minder dan twaalf duizend tapijten van onschatbare waarde bekleed had - eene weelde, die weldra ook aan de europeesche hoven navolging vond.
Aanvankelijk bediende men zich in Europa van de tapijten, die met opoffering van groote geldsommen uit het Oosten werden aangevoerd; maar weldra legde men zich zelf op de vervaardiging van dergelijke weefsels toe, en reeds vroeg brachten de Nederlanders het in dit handwerk tot eene buitengewone hoogte. Ten tijde van Karel den Groote had het oude Daventre bereids zijne tapijtwevers en uit de latere tapijtfabrieken van Brugge waren de voorbeelden afkomstig, waarnaar de wereldberoemde gobelins vervaardigd werden.
Die middeleeuwsche tapijten dienden echter hoofdzakelijk tot behangsels en prijkten dikwijls met geheele voorstellingen uit de bijbelsche geschiedenis of de mythologie. Zoo was de zaal, waar hertog Karel van Bourgondië zijne bruid Margareta van York ontving, behangen met een tapijt van zijden, gouden en zilveren stoffen, waarop de Argonautentocht en de geschiedenis van het gulden vlies was afgebeeld. Kardinaal Mazarin bezat een tapijtbehangsel van twaalf voet hoogte en dertien voet breedte, dat ook te Brugge vervaardigd was en thans nog bestaat. Het stelt verscheidene personen uit de oude geschiedenis voor, doch in de kleederdracht van den tijd, waarin dit kostbaar stuk geweven werd, en zelfs op dit oogenblik hebben de rijke kleuren der oorspronkelijke teekening nog maar weinig van hare levendigheid verloren. Behalve de tapijtfabrieken van Brugge zijn in België vooral die van Audenaarde, Brussel en Doornik beroemd geworden.
Wat de zoo even genoemde gobelins betreft, deze zijn hun naam verschuldigd aan Giles Gobelin van Rheims, die onder de regeering van koning Frans I eene wolweverij te Parijs oprichtte. De kunst om tapijten te weven schijnt omstreeks den tijd van Karel Martel in Frankrijk bekend te zijn geworden; toenmaals hadden zich namelijk daar eenige Saraceensche fabrikanten gevestigd, die weldra met de concurrentie van ondernemende inboorlingen te worstelen kregen en ten slotte geheel en al overvleugeld werden, toen in 1295 het gerechtshof van Parijs bij vonnis ten voordeele der inlandsche fabrikanten besliste. Nog grooter vlucht nam echter de fransche tapijtfabrikatie, toen onder Hendrik IV de nog thans bestaande fabriek der gobelins werd opgericht, waaruit meesterstukken zijn voortgekomen, die nog heden de bewondering van alle kunstkenners opwekken. De inrichting werd aanvankelijk gesteld onder de leiding van den grooten schilder Lebrun, terwijl ook de patronen door de vermaardste schilders van dien tijd geteekend werden; ja, men aarzelde niet zich aan de nabootsing van de grootste klassieke meesters als Rafael, Rubens en Titiaan te wagen, en gelukte daarin met het schitterendst gevolg.
Maar ik noemde zoo even het oude Daventre als een der oudste zetels der tapijtfabrikatie en merkwaardig is het, dat nog op dit oogenblik Deventer op eene tapijtfabriek kan roemen, die voor eene der eerste van de geheele wereld kan doorgaan. De geringe gedachte, die men over het algemeen van de nederlandsche nijverheid heeft, zal hier menigeen glimlachend de schouders doen ophalen; maar ik kan mij hier beroepen op het oordeel van de jury der laatste fransche wereldtentoonstelling.
Bij mijn bezoek aan de Deventer fabriek gaf de directeur mij welwillend inzage van het verslag der commissie, die in het bijzonder met de beoordeeling der tapijtwerken belast was, en aan welker hoofd de directeur stond van de fabriek der Gobelins te Parijs - voorzeker een onpartijdig en bevoegd beoordeelaar. Het oordeel betreffende de Deventer-fabriek kwam mij zoo belangrijk voor, dat ik er een afschrift van verzocht, hetwelk ik hier meêdeel.
‘De Koninklijke Tapijtfabriek van Deventer,’ zoo luidt het oordeel der jury, ‘waarvan de heer W.F. Kronenberg directeur is, verdient eene zeer bijzondere vermelding in ons werk. Deze fabriek, in 1790 gesticht en in 1848 in eene naamlooze vennootschap veranderd, geeft aan ongeveer 300 arbeiders werk. Het grootste gedeelte harer voortbrengselen wordt in het land verbruikt; toch wordt een zeker gedeelte naar Engeland en Amerika en zelfs naar Frankrijk uitgevoerd. In die drie landen genieten de hollandsche tapijten eene zeer goede faam. De inzending van de Koninklijke Tapijtfabriek te Deventer verdient vermeld te worden om de keuze der teekeningen, de goede sorteering der kleuren en de regelmatigheid der fabrikatie.’
En om te doen zien dat dit voor de nederlandsche nijverheid zoo vereerend getuigenis ten volle vertrouwbaar is, haal ik uit de conclusie van het verslag nog de zinsnede aan, waarin de drie overige fabrieken genoemd worden, welke met die van Deventer de gouden medaille behaalden: ‘Men heeft door het lezen van dit verslag kunnen zien, dat wij rondborstig den bijval onzer mededingers erkend hebben. Wij hebben met lof genoemd Haas & Zoon te Weenen, Templeton te Glascow, de koninklijke fabrieken van Windsor en Deventer.’
Deze schitterende bekroning is niet de eenige lauwer, waarop de Deventer-fabriek zich beroemen mag; de directeur toonde mij toch niet minder dan vier en twintig gouden, zilveren en bronzen medailles, op verschillende tentoonstellingen zoowel binnen- als buitenslands behaald, en daaronder met rechtmatige zelfvoldoening de koninklijke gouden medaille van verdienste, indertijd door den koning der Nederlanden uit eigen beweging aan de fabriek uitgereikt.
Z.M. de koning, die zich zooveel aan de nederlandsche kunst en nijverheid laat gelegen liggen, vereert dan ook deze fabriek met zijne bijzondere bescherming en is meermalen in eigen persoon over de uitvoering van door Zijne Majesteit bestelde tapijtwerken komen spreken. Op het oogenblik is een tapijt besteld, dat bestemd is voor prinses Helena, de zuster der koningin, als een geschenk bij gelegenheid van haar huwelijk met den engelschen prins Leopold.
Bij mijn bezoek was ik natuurlijk benieuwd het patroon van dit kostbare en merkwaardige werk te zien; doch de directeur was nog niet in de gelegenheid mij dit te toonen, daar er nog geen bepaald dessin gekozen was. Bijwijze van schadeloosstelling liet hij mij echter de patronen voor een drietal andere merkwaardige bestellingen zien, ééne voor Nizza, ééne voor San Francisco en eene voor Peking. De teekeningen tot die tapijten waren ontworpen naar de stalen van meubel- en behangselstoffen, die den directeur waren toegezonden en die hij mij liet zien als een merkwaardig staaltje van den tegenwoordigen smaak.
Al die kostbaar bewerkte zijden en wollen lappen vertoonden verschillende, maar altijd even fletsche en verschoten kleuren, zoo dat ze het voorkomen hadden van curiositeiten uit het een of ander museum van oude kunstnijverheid. In diezelfde valsche kleuren moeten nu ook de tapijten bewerkt worden, en daar het niet zelden gebeurt, dat de gevraagde tinten niet voorhanden zijn, is het de taak van den scheikundige, aan de wolververij der inrichting verbonden, door allerlei kunstmiddelen de gewenschte kleur te verkrijgen. Daar ik intusschen later op de ververij terug kom, bepaal ik er mij toe hier eene opmerking te maken betreffende het verbazend verschil, dat tusschen de oorspronkelijke kleurschakeeringen der smyrnasche tapijten en de tegenwoordig in den smaak zijnde bestaat.
Het patroon der echte, legendaire smyrnasche tapijten is onuitstaanbaarveelkleurig en aanvankelijk nam men in de hollandsche fabrikatie die patronen in al hunne veelkleurigheid over. Voor fijnere qualiteiten voegde men later als nec plus ultra van eene buitengewone pracht aan de oorspronkelijke oostersche figuren ornamenten, krullen, saterskoppen en bloemen toe, zoo dat men tapijten kreeg, waarop de voet elk oogenblik vreesde te stronkelen over de vooruit springende voorwerpen, waarmede zij bedekt schenen. Ik herinner mij een dergelijk tapijt gezien te hebben in het presbyterium eener kerk, dat door die versiering wezenlijk onveilig gemaakt werd, daar het slechts voor een geoefend oog mogelijk was de altaartrappen van den vlakken grond te onderscheiden. Wel te verstaan heb ik hier niet het oog op die schoone middeleeuwsche kerktapijten, wier symbolische figuren, in vlakke, rustige tinten uitgewerkt, wel verre van zulk een oogverblindend effect te maken, slechts meêwerken om den indruk van het kerkgebouw te verhoogen. Het is integendeel toe te juichen, dat tegenwoordig opnieuw dergelijke tapijten naar de oude modellen vervaardigd worden, zoo dat ook op dit gebied eene decoratie uit de kerk wordt geweerd, die er niet in thuis behoort. Doch om op den bastaardstijl in de smyrnasche tapijten van het laatst der vorige eeuw en het begin van deze eeuw terug te komen, in den laatsten tijd raakt het gelukkig met al dien wansmaak gedaan, en zoo men ook al de grillige, maar karakteristieke en vlakke teekening der oude oostersche tapijten behoudt, hunne oorspronkelijke veelkleurigheid heeft voor harmonie en rust plaats gemaakt.
De directeur stelde mij in staat door eigen aanschouwing over die trapsgewijze verandering te oordeelen, door mij eene reeks tapijtpatronen uit verschillende tijdvakken te laten zien. Elk patroon stelt slechts een vierde gedeelte van de geheele teekening voor, maar door middel van een zoogenaamde repeteerspiegel, die, even als een triktrakbord, kan loegeslagen worden en die men als een kamerschut overeind zet, kan men zich gemakkelijk de teekening in haar geheel voorstellen.
Achtereenvolgens zag ik nu de turksche tapijten met hunne gloeiende kleuren, de arabische en perzische met hare bevallig golvende lijnen en arabesken voor mijn oog ontrollen. Daarop kwamen de weefsels, waarop de oorspronkelijke ornamentvormen met moderne versieringen vermengd waren, benevens die tapijten, wier ornamentatie geheel en al aan de renaissance ontleend was en die derhalve met de oude oostersche niets gemeens hadden dan de manier van fabrikatie. Ten slotte zag ik een aantal teekeningen in den laatsten smaak, die door hunne sobere tinten en rustige lijnen het oog eene aangename verpoozing gaven na zooveel bont gewemel.
Eene dergelijke vergelijking zou een wijsgeer rijke stof tot menschkundige opmerkingen aan de hand hebben gedaan: uit die lijnen en kleuren toch spreekt de geest en het kunstgevoel van elkander opvolgende geslachten, en gelijk de eeuwen van moed en kracht en opgewekt leven hare uitdrukking in forsche en stoute figuren vonden, zoo getuigen de producten van onzen tijd, ook op dit gebied, van beschaving en verfijning, maar ook van matheid en verzwakking. Tot zelfs in de teekeningen onzer tapijten leest men, dat onze eeuw geblaseerd is.
(Wordt vervolgd.)