De drijvende opera.
Eene Amerikaansche zedeschets.
(Vervolg en slot.)
De Yankee verwijderde zich onder bewaking van vier mannen. Een der toeschouwers stond op en zegde:
‘Daar met deze geldzaak nog eenigen tijd zal verloopen, stel ik voor, dat het orkest in dien tusschentijd het Yankeedoodle spele!’
‘Bravo!’
‘Zeer goed!’
‘Een voorstel dat onzen steun verdient!’
‘Gentlemen, ik protesteer daar tegen!’ riep de ons bekende Billy Roberts.
‘Wat hebt ge te zeggen?’
‘Ik wenschte een der artisten te zien, met wien ik een woordje te spreken heb.’
‘Roep hem dan!’
En Billy riep:
‘Flint! Flint! Kom voor den dag, Flint!’
Na eene minuut verscheen een sterke kerel op het tooneel in het kostuum van een rooverhoofdman.
‘Mijn naam is Flint. Wie roept mij?’
‘Ik! Ja, ik wenschte u te spreken!’
‘Nu, hier ben ik.’
‘Tobias Flint, in het aangezicht dezer vergadering zeg ik u: gij hebt mij drie jaren geleden te Litte-Rock bij een paardenhandel schandelijk voor vierhonderd dollars bedrogen, daarover vraag ik u thans rekenschap!’
‘Dat liegt gij,’ zegde Flint bedaard. ‘Eerstens heet ik niet Tobias Flint, ten tweede ben ik nooit in Arkansas geweest, en ten derde heb ik u niet bedrogen.’
‘Dat gaat te ver. Ik herken u zeer goed.’
‘En toch bedriegt gij u! Ik heet Thomas Flint en het is mijn tweelingbroeder geweest, waarmeê gij te maken hebt gehad, toen hij drie jaren geleden zich hier ophield. Het is zeer goed mogelijk dat hij u bij een paardenhandel heeft bedrogen, want mijn broeder Tobias is zoo slim als drie andere en houdt van zulke streken. Gij hebt mij echter beleedigd. Ik daag u uit om na de vertooning op het tooneel te komen en met mij de zaak uit te vechten. Als gij het niet doet, dan noem ik u hier openlijk een beslagmaker!’
‘Ik neem het aan!’ riep Billy. ‘Tobias of Thomas, als het maar een Flint is!’
‘Hoera!’ riep de menigte.
‘Da's nog een pleizier op den koop toe!’
‘Ik wed om vijf dollars voor Billy Roberts!’
‘Ik wed om tien voor Flint!’
‘Speelt nu het Yankeedoodle.’
Het orkest gehoorzaamde en speelde het geliefde volkslied.
Dit weêrklonk nog toen al de zangers en zangeressen optraden en zich aan eene zijde van het tooneel schaarden, om den impresario te ontvangen, die met een zak geld in de hand en begeleid door zijne vier bewakers optrad.
De Yankee reikte den hertog Alphonso van Ferrara met een zuur gezicht het geld over en sprak daarbij eenige woorden, welke het publiek niet kon verstaan, doch die zeker niet vriendelijk waren.
Meijer onderzocht den inhoud van den zak; toen wenkte hij de muziek op te houden en zegde tot het publiek:
‘Mijne heeren, onze waardige impresario heeft ons bevredigd. Er bestaat nu geen hinderpaal meer. De vertooning zal onmiddellijk beginnen.’
Het gordijn viel om na twee minuten weêr op te gaan.
De opera begon en alles liep geregeld af.
Toen na het einde van het stuk het gordijn gevallen en de schilderachtig gegroepeerde lijken der zes vergiftigde venetiaansche edellieden en de in wanhoop neêrgezonken gifmengster Lucretia aan den blik der toeschouwers onttrokken waren, schreeuwden allen als razende om de bokspartij.
Het tooneel werd opgeruimd en het gordijn ging opnieuw naar boven.
Billy Roberts was op het tooneel geklauterd. Flint stond er hem op te wachten.
Eenige mannen, die kennis van deze zaken hadden, werden als strijdrechters op het tooneel toegelaten.
Bij den eersten aanval kreeg Roberts een stomp op zijne borst, die hem in een hoek deed rollen.
Bij den tweeden aanval kreeg Flint een vuistslag op zijn neus, die het bloed er uit deed springen.
Bij den derden aanval pakte Thomas Flint zijn tegenstander vierkant op en wierp hem hals over kop te midden van het orkest.
Met het hoofd voorover viel Billy in de groote trom. Hij zelf had zich weinig bezeerd, maar de ongelukkige trom gaf met een diepen klaagtoon haar laatsten snik.
‘Dat is geen eerlijk spel!’ riepen de toeschouwers. ‘Dat is tegen de regels van het boksen!’
En nu ontstond een helsch leven, zoo als het theater er nog nooit een gehoord had. De vrienden van Billy wilden het theater bestormen, waar eenige bootslieden en figuranten gereed stonden om hun makker bij te springen. Een oogenblik scheen het alsof alles aan het vechten zou gaan.
In dezen nood kwam het vindingrijke genie van den Yankee-impresario hem te hulp. Hij nam een middel te baat, dat hem vroeger meermalen uit zulk eene verlegenheid had gered.
‘Vlug het bengaalsch vuur aangestoken!’ riep hij zijn regisseur toe. ‘Vlug!’
Op hetzelfde oogenblik werden alle uitgangsdeuren geopend, die op de drie naar den oever voerende planken uitkwamen. Eenige rustige burgers met vrouwen en kinderen verlieten nu het theater. De meeste toeschouwers bleven echter en maakten nog meer spektakel.
Eensklaps verlichtte een vuurroode schijn de zaal en deed het kaarslicht verbleeken. ‘Brand! Brand!’ galmde het van het tooneel.
‘Brand! Brand!’ schreeuwde het verschrikte publiek. ‘Redt u. Het geheele tooneel staat in brand!’
Allen verdrongen zich naar de uitgangen en over de loopplanken naar den oever. Door het verschrikkelijk gedrang vielen eenige menschen in het water, doch zij werden er weêr uitgehaald. Na verloop van tien minuten was het theater ledig. De impresario liet het bengaalsch vuur weêr uitdooven, de loopplanken intrekken en voorzichtigheidshalve het vaartuig meer in het midden der rivier leggen.
Den volgenden avond werd Le Trouvère met evenveel bijval en evenveel schandaal opgevoerd, waarna de drijvende muzentempel naar New-Orleans vaarde, waar het personeel uit elkaar stoof, om zijn geluk bij een nieuwen impresario te gaan beproeven.