De dood van den mijnwerker.
Aangrijpend, diep schokkend is het tafereel, dat wij hier voor ons hebben. Wij staan hier voor eene episode uit eene dier vreeselijke rampen, welke vooral in de laatste dagen zoo herhaaldelijk zijn voorgekomen en honderden mijnwerkers het leven hebben gekost.
Van den morgen tot den avond, of liever in een eeuwigen nacht gehuld, met het houweel gewapend in de duistere mijngangen te wroeten, om de steenkool te voorschijn te brengen, die aan de overige menschheid licht en warmte en honderd geriefelijkheden verschaft, ziedaar ‘des mijnslaafs lot in 's aardrijks ingewanden.’ Driewert beklagenswaardig de ongelukkige wanneer dat verschrikkelijk lot door een nog verschrikkelijker dood gevolgd wordt.
En dat is hier het geval! Door eene plotselinge instorting overvallen, is de arme mijnwerker onder zijn arbeid levend begraven; de groeve, waarin hij gewerkt en gezwoegd heeft, is zijn graf geworden. Maar wellicht is er nog redding!
Zijne makkers, aan dergelijke rampen gewoon en altijd op het uiterste voorbereid, zijn op het verdachte gedruisch toegesneld. Onmiddellijk zijn zij met bijlen en houweelen aan het werk gegaan om het opgehoopte puin weg te ruimen en hun ongelukkigen kameraad lucht te verschaffen. Zij weten dat ook hun elk oogenblik een dergelijk ongeluk boven het hoofd hangt en haasten zich dus eene hulp te verleenen, die zij wellicht morgen zelf zullen behoeven. Zwijgend arbeiden zij voort, geen rust kennende vóór het lichaam te voorschijn gebracht is.
Eindelijk daar is het! Goddank, het is nog warm. Aller handen zijn gereed om het op te heffen, den kostbaren last naar boven te dragen, behoedzaam en toch zoo snel mogelijk, omdat alleen de frissche buitenlucht redding kan brengen, zoo er nog redding mogelijk is. Het roerlooze lichaam wordt op den kouden grond uitgestrekt, het wordt gekoesterd, betast, gewreven, kortom, alle pogingen worden in het werk gesteld om de levensgeesten weêr op te wekken.
‘Er is nog hoop,’ zegt de een.
Een ander haalt de schouders op en schudt bedenkelijk het hoofd.
‘Ik vrees er voor,’ herneemt een derde.
‘Het is met hem gedaan,’ meent een vierde.
‘St!’ waarschuwt de oudste, want hij heeft onder de toegesnelde vrouwen de echtgenoote van den rampzalige opgemerkt, en deze mag slechts trapsgewijze met het onheil bekend gemaakt worden; zij zal de vreeselijke waarheid toch steeds te vroeg vernemen.
De oude treedt op haar toe en tracht haar moed in te spreken; hij vleit haar nog met eene hoop, die hij zelf niet meer koestert; want het is hem niet ontgaan, hoe het lijk, ondanks al de moeite, die de redders er aan besteden, al kouder en stijver geworden is. De mijnen hebben een nieuw slachtoffer geëischt; wederom is een mijnwerkersgezin van den man en vader, van den broodwinner beroofd, en in armoede gedompeld!
De schilderij van Emile Sacré vormt een roerend drama, welks personages door groepeering, houding en gelaatsuitdrukking de heftigste en meest verscheiden gemoedsbewegingen vertolken, welke de menschelijke ziel gevoelen kan. Zij heeft haren vervaardiger op de laatste brusselsche tentoonstelling de gouden medaille aangebracht.