De loterijen in Nederland.
(Vervolg en slot.)
II.
De beide straatloterijen, als wij ze zoo mogen noemen, hielden zich tot de helft der zeventiende eeuw staande, en schijnen een goed middel te zijn geweest om aan geld te komen. Het kan dan ook geen verwondering wekken, dat de vorsten, die steeds veel geld noodig hadden voor het voeren hunner oorlogen, van de opbrengst een deel eischten en later zelf het voorbeeld volgden van hunne onderdanen. Zoo lezen we van een loterij, welker opbrengst moest dienen tot versterking der grenssteden onder Philips II en andere.
Toch waren het hoofdzakelijk de regenten van liefdadige inrichtingen en gilden, wier loterijen steeds het best van de hand gingen, waartoe niet weinig bijdroeg de plaatselijke kleur, welke aan zulke loterijen gegeven werd. Indien toch te Amsterdam eene loterij was uitgeschreven, haastte alles wat zich Amsterdamsch kon noemen om de zaak te steunen, en de stedelijke overheid en de gilden bleven daarbij niet achter. Om de bewoners van andere steden te lokken, werd er gewoonlijk aan de trekking eener loterij een of andere feestviering verbonden en vele landjuweelen zijn bij zulke gelegenheden gespeeld. Even als tegenwoordig haalde men de menschen met de groote trom bijeen en zorgde er voor dat de uitlokkende loterijkaarten nergens ontbraken, ten minste in zoover de overheid van andere steden dit binnen haar gebied wilde toestaan.
Wij geven hierbij eene afbeelding van twee zulke loterijkaarten. De loterij van Egmond had in 1615-1620 plaats, doch kon geen vergunning krijgen om binnen Amsterdam hare kaarten op te hangen. Daaraan is het wellicht toe te schrijven dat zij vijf jaren onder handen bleef. Die van Amsterdam gelukte beter; niet alleen werd het doel bereikt, maar er bleef nog veel geld over.
Nog van een aantal andere loterijen wordt melding gemaakt welker prijzen meestal in gouden en zilveren bekers, schalen, drinkkroezen, roomers en lepels bestonden. Van maar enkele wordt opgegeven dat hare prijzen in geld bestonden. Onder deze is die van een Florentijner, die in 1559 Spanje aan drie millioen moest helpen, om zijne in den oorlog tegen Frankrijk gebruikte soldaten te betalen, zeer merkwaardig. Hij schreef eene loterij uit van 1½ millioen loten en wist te bewerken, dat de soldaten verplicht waren ⅙ hunner vordering voorloopig in loten te ontvangen, terwijl het overige bij afloop der loterij zou volgen. Veel werd met deze loterij gesukkeld, zelfs werd zij door een nieuwen koncessionaris in tweeën gesplitst en verhoogd tot twee millioen loten. Hoe het met deze loterij afliep kan niet met zekerheid gezegd worden en dus ook evenmin of de soldaten er van geprofiteerd hebben. Het blijkt echter dat de tweede koncessionaris er niet veel eer en nog minder winst aan behaald heeft, dewijl hij later door vele schuldeischers werd lastig gevallen.
Dat deze loterijen niet ten genoege van iedereen werden gehouden bleek in Middelburg, waar de stedelijke overheid de schutters dwong om een loterij uit te schrijven ten einde hunne schulden te betalen, gemaakt bij het opbouwen van een nieuw schuttershof. Deze dwang werd ook persoonlijk, toen de overheid voorschreef hoeveel loten elke schutter moest nemen. Zoodoende kwam de loterij tot stand. In 1662 werd te Veere eene loterij gehouden voor de armen en deze schijnt de laatste openbare of straatloterij te zijn geweest.
Het was de hervorming, die aan deze loterijen een einde maakte, omdat daaraan eene ceremonie verbonden was die ze in hare oogen tot ‘paap-