aan den anderen korf. ‘Griet, Sanders dochter. Wat zal Griet hebben!’ leest de eerste. - ‘Niets,’ galmt de tweede, en een schaterend gelach begroet deze eerste uitloting. De uitloting gaat verder. ‘Dirk Schade. Wat hangt aan den tak van een noteboom?’ - ‘Een kruis!’ Op dat woord laat de muziek zich hooren en verdringen de vrienden van Dirk Schade den winner om hem geluk te wenschen. Eindelijk klinkt het: ‘Mechteld van Brienen. Wat zal het arme kind hebben?’ - ‘Het schepenbodeambt!’ roept de lootmeester, en aan het gejoel schijnt geen einde te komen.
Dat hadden de heeren van den raad niet voorzien, maar Mechteld hielp hen uit den brand door den prijs van haar lot met hare hand te schenken aan een jonkman, die slechts op eene goede betrekking wachtte om met haar in het huwelijksbootje te stappen.
Daar er niet minder dan 2158 loten waren, liep het volksfeest niet zoo spoedig ten einde als wij er ons van afmaken, doch de lezer kan zich hieruit een voldoend denkbeeld maken van dit middeleeuwsch plezier, en dit was slechts ons doel. Uit oude stadsrekeningen blijkt, dat de stad er een aardig sommeke op verdiende.
Niet alleen de steden, maar ook andere inrichtingen namen tot eene loterij haar toevlucht wanneer zij in nood verkeerden. Zoo werd voor wees- en armenhuizen, voor het bouwen van kerken, voor schuttersgilden en rederijkerskamers meermalen de hulp eener loterij ingeroepen, waartoe echter altijd de vergunning van den landvorst noodig was.
De grootste loterij van dien aard, welke in Nederland werd gehouden, was zeker die van Middelburg in 1554. De schutterij van het St.-Jorisgilde wilde een nieuw gebouw zetten en verkreeg van keizer Karel V vergunning om daartoe eene loterij te houden. Om zeker te zijn van te slagen nam men de uitgebreidste maatregelen en liet zelfs door een schilder eene zoogenaamde loterijkaart teekenen, die te Antwerpen in hout werd gesneden, en waarvan niet minder dan 6000 afdrukken werden gemaakt, 4000 in de landtaal en 2000 in 't fransch. De kaarten werden gewoonlijk op bladen zwaar papier gedrukt en aan de poorten der steden, aan raadhuizen en kerken opgehangen. Behalve de voorwaarden van deelname bevatten zij eene afbeelding van de prijzen alsmede eene voorstelling van het gebouw of gesticht, waarvoor de loterij werd gehouden.
Niet minder dan 5 hoofd-, 296 kleinere prijzen en 308 premiën hadden de gildebroeders voor de loterij bestemd. De vijf hoofdprijzen bestonden uit:
1⁰. Een verguld zilveren kop met deksel, waarop een St.-Jorisbeeld, die gevuld was met omstreeks 100 pond aan gouden en zilveren muntstukken.
2⁰. Twee zilveren wijnkannen, zes zilveren schalen en twee zilveren zoutvaten.
3⁰. Zes zilveren schalen op voeten, drie kroezen, twee schenkkannekens, twaalf lepels en twee zoutvaten.
4⁰. Een zilveren bekken met een lampet en zes lepels.
5⁰. Zes zilveren kroezen en zes lepels.
Elk der mindere prijzen bestond uit een zilveren schaal, kroes of zilveren lepel.
Hoe uitlokkend deze prijzen ook waren, toch verzonnen de schutters van St.-Joris een middeltje dat nog meer aantrekkelijkheid had en wel bewijst, dat het hun niet aan koopmansgeest ontbrak. Zij loofden namelijk drie premiën uit voor hen, die het grootste aantal loten namen, en dat deze maatregel doeltreffend was, bleek later toen deze premiën werden uitgereikt aan drie heeren, die respectievelijk 16163, 13170 en 6982 loten hadden genomen. De loten kostten wel is waar slechts drie stuivers, maar toch zijn deze getallen zeer groot te noemen.
De schutters hadden nog verschillende andere maatregelen genomen om de loterij de gewenschte vruchten te doen dragen, en de uitkomst bedroog hen niet; niet minder dan 200.000 loten werden geplaatst. Voor al deze loten was echter geen geld ontvangen. Wij vinden melding gemaakt van wagenvrachten kleêren, die voor loten ingeruild waren. Pand- en schuldbrieven, schilderijen, wijn en haring, steenen en turf, een paard en runderen, en zelfs een huis en speelhof kwamen bij deze gelegenheid in 't bezit der St.-Jorisgilde en werden betaald met loten. Men moge nu een gedeelte op rekening stellen van de sympathie, welke de gilde allerwege genoot en zelfs het vooruitzicht van de openbare vermakelijkheden daarbij niet vergeten, toch geeft het ons geen hoogen dunk van de wijsheid onzer vaderen. Zelfs onze tijd, die op dit gebied nogal wat durft wagen, staat bij die dagen, wat de speelwoede betreft, op den achtergrond.
De dag die de trekking vooraf ging was voor de Middelburgers reeds een feestdag. Trommelaars wandelden door de stad, op de Markt werd muziek gemaakt, terwijl brandende pektonnen en kempkransen de bonte menigte verlichtten die zich door de straten bewoog. Den volgenden morgen begon de uitloting, welke op dezelfde manier plaats had als wij reeds te Utrecht zagen, met dit verschil echter dat de trekking nacht en dag onafgebroken doorging, waarbij de overheidspersonen elkaar beurtelings afwisselden. De geschiedenis deelt meê dat de trekking tamelijk snel ging en toch duurde zij van 10 october tot 10 november 1554, dus juist eene maand.
(Slot volgt.)