proces gevoerd, dat tot heden eenig is in de geschiedenis. Niet omdat het Guiteau geldt, die den president der Unie vermoordde en door deze misdaad geheel het land in beroering bracht, maar dewijl de manier waarop dit moordenaarsproces gevoerd wordt zoo monsterachtig is, dat wij, Europeanen, er ons bijna geen begrip van kunnen vormen. Zoo als onze lezers zich zullen herinneren, werd Guiteau op heeterdaad betrapt en riep hij zelf onmiddellijk uit: ‘Ik heb den president gedood!’ Verder is het sedert bekend geworden dat de ellendige moordenaar steeds een walglijk leven beeft geleid en uit haat en wraak een moordenaar is geworden; en toch duurt het proces voort alsof het nooit een einde zal nemen.
Dat is echter nog niet alles, want het zijn juist de tooneelen, welke daar in de gerechtszaal plaats hebben, die niet alleen in Europa, maar ook in Amerika de algemeene verontwaardiging gaande maken. De rechter Cox heeft namelijk geheel zijn gezag afgestaan aan den beschuldigde, en deze is het eigenlijk, die het proces leidt. Zelfs gaat dit zoover dat Guiteau maar behoeft te zeggen: ‘Rechter, schors de zitting!’ en zijn bevel wordt gehoorzaamd.
Van dit gezag, dat, onbegrijpelijk genoeg, hem verleend is, maakt de moordenaar een ruim gebruik. Zoo als op onze gravure te zien is, zit Guiteau op een gemakkelijken armstoel, omgeven door zijne advocaten en het publiek, terwijl voor hem op de tafel een aantal dagbladen liggen, die hij op zijn gemak kan lezen. Gewoonlijk treedt hij de zaal binnen met een of ander aardig woord, tot den rechter of zijne kenissen onder het publiek, met wie hij zich overigens even ongegeneerd onderhoudt, als zaten zij samen in een koffiehuis over 't schoon weêr te spreken.
De zitting na de Kersdagen werd o.a. door hem geopend met de volgende woorden: ‘Ik heb een heerlijk kersmis-diner gehad en hoop dat dit met ieder liet geval zal zijn. Men heeft mij een menigte fruit en bloemen geschonken en een aantal dames hebben mij bezocht - het was recht plezierig!’ Aldus ingeleid herneemt het proces en het onophoudelijke gekibbel tusschen het openbaar ministerie, de getuigen en de advokaten zijn loop, waarbij echter Guiteau hen onophoudelijk in de rede valt, hen onbeschoft antwoordt en zelfs met hen spot.
Zijn schoonbroeder, de heer Scoville, die hem als advokaat ter zijde staat, werd door hem herhaaldelijk een gek genoemd, terwijl hij met den advokaat, die voor het openbaar ministerie optreedt, den draak steekt en hem op geestige manier in een belachelijk daglicht stelt. Tegenover de getuigen volgt hij eene andere tactiek. Degenen, die het durven wagen iets te zeggen wat mijnheer niet bevalt, worden begraven onder zijne hevige scheldwoorden, terwijl hij dikwijls geeuwend van achter zijn dagblad roept: ‘Spreek wat harder;’ ‘houd nu maar op, ge verveelt me;’ ‘gij zijt een groote aap, dat ge niet beter de dingen onthoudt,’ enz.
Zoo als men weet hebben zijne advokaten de kwestie opgeworpen dat hij krankzinnig was toen hij den moord pleegde en dus niet toerekenbaar daarvoor kan geacht worden. In alle andere landen zou deze kwestie spoedig uitgemaakt zijn, doch in Amerika is dat anders. Op verzoek van Guiteau zijn een aantal dokters van zinneloozen-gestichten gedagvaard om hem te onderzoeken en met deze twist hij over het al of niet aanwezig zijn van zijn eigen verstand. De rechter Cox zit zeer gemoedelijk te luisteren naar de ellenlange verhandelingen, welke daar, niet over Guiteau's mogelijke krankzinnigheid, maar over de krankzinnigheid in het algemeen gehouden worden, waarbij de moordenaar zich zeer dikwijls even vroolijk gestemd gevoelt als het publiek, dat het nu en dan uitschatert van het lachen.
Zoo zijn er o.a. dokters geweest, die beweerden dat de meerderheid der menschen niet wijs was, terwijl een ander volhield dat van de 25 mannen, die men in het dagelijksch leven ontmoet, slechts vijf zinneloos zijn!
Guiteau moge echter lachen, nimmer verliest hij uit het oog, dat hij in eene moeielijke positie verkeert en dat het zijne zaak is, zich daaruit los te werken. Hij poogt dan ook de dokters de verklaring af te dwingen dat hij een zedelijk monster is, die niet weet wat hij doet en die dus ook niet aansprekelijk kan zijn voor zijne daden. De rechter Cox heeft hierbij de naïveteit gehad om Guiteau zelf als getuige te hooren, om te bewijzen dat hij vroeger wel eens als een gek gehandeld en gesproken heeft. Er zijn dokters geweest die rondweg verklaarden dat bij Guiteau geen spoor van zinneloosheid is waar te nemen, doch deze kregen van hem de verzekering meê, dat zij, door hun omgang met krankzinnigen, zelf een slag van den molen weg hadden, terwijl hij bij het volhouden der dokters van hunne meening, zijn toevlucht nam tot schimpredenen en buitensporigheden, die alle beschrijving te boven gaan.
Het meeste ontzag heeft Guiteau voor de jury, en hij laat geene enkele gelegenheid voorbij gaan om hare leden voor zich te winnen. Daarbij legt hij eene slimheid aan den dag, welke men van een krankzinnige niet mag verwachten. Hij weet o.a., dat het den jury-leden verboden is gedurende een proces met iemand te spreken of dagbladen te lezen, opdat niemand op hun eindoordeel eenigen invloed zou kunnen uitoefenen. Daarvan partij trekkende, doet hij het telkens voorkomen alsof hij in de dagbladen leest, dat iedereen in Amerika erkent dat hij krankzinnig is. Op zekeren dag had hij weêr een blad ter hand genomen en, na zich overtuigd te hebben dat de jury-leden aandacht op hem gaven, riep hij uit: ‘Daar lees ik dat die poedels van de pers toch nog meer verstand hadden dan ik dacht. Het doet mij genoegen dat de geheele amerikaansche pers de meening uitspreekt dat het eene schande zou zijn, indien de jury een man liet ophangen, die in den ongelukkigen toestand verkeerde, waar ik in was toen ik op 2 juli op Gods bevel den president aanviel!’
Er gaat geene enkele stem in de rechtszaal op om deze mystificatie te weêrspreken en zelfs de rechter Cox hoort dat alles aan alsof het de natuurlijkste zaak van de wereld was. Het onbegrijpelijkste feit van geheel het proces is echter gepleegd in het begin. De advokaat Corhill was toen begonnen met op zeer uitvoerige manier het betoog te leveren dat president Garfield wezenlijk vermoord was en niet meer onder de levenden behoorde. Opdat niemand daaraan zou twijfelen, was in de zaal een gedeelte van den ruggegraat van Garfield aanwezig, dat door een kogel was geraakt.
Toen dit bewijsstuk ter sprake kwam, vroeg Guiteau of hij het mocht zien, en waarlijk, men gaf den moordenaar het lichaamsdeel van zijn slachtoffer in handen; deze bezag het met eene nieuwsgierigheid alsof het eene curiositeit was, en gaf het daarna aan de jury terug.
Men heeft van Guiteau gezegd, dat hij den aanslag op den president pleegde met het doel om besproken te worden, en is dit wezenlijk het geval, dan mag men zeggen dat hij gelukt is. In de dagbladen leest hij dagelijks geheele kolommen over hetgeen hij gezegd en gedaan heeft en wordt door velen lastig gevallen om zijne handteekening te bezitten, eene gunst welke hij in de gerechtszaal met kwistige hand verleent. Zelfs heeft hij aan een liefhebber toegestaan dat een afgietsel in gips van zijn schedel gemaakt werd.
Dat die gerechtszaal meer op een theater gelijkt, zal niemand in twijfel trekken, en gold het eene minder afschuwelijke daad, dan zou de naam van théâtre comique zeer van toepassing zijn. Intusschen is er nog geen enkel woord gesproken over het slachtoffer van Guiteau, bij wiens dood geheel Amerika rouw droeg. Toch wordt algemeen erkend dat zijn dood eene ramp was voor het land, toch spreekt niemand het tegen dat Guiteau zijn moordenaar is en toch wordt deze laatste behandeld op eene manier zoo als nog nooit een moordenaar is behandeld geworden. Er onbreekt nog maar aan, dat men hem vrijspreekt!
De oorzaak van dit monsterachtig proces schuilt in de amerikaansche democratie. Zij wil onbeperkte vrijheid in alles en eerbiedigt die zelfs in een erkend moordenaar. Dat is de schaduwzijde van die vrijheid en zelfs de Amerikanen beginnen in te zien dat dit proces eene schande is voor de geheele natie.